Aan iets dergelijks denken wij, als wij in ons blad het over taalzuivering hebben. Niet alleen afbraak, ook opbouw. Tot deze opbouw behoort de vorming van nieuwe woorden, maar zij is er niet het voornaamste van. Slechts zelden gelukt het een woord dat aan de studeertafel geboren wordt en dan het publiek wordt voorgesteld ter vervanging van een gangbaar vreemde term, ingang te doen vinden. Er bestaat een reeks vernederlandsingen van scooter. Wie kent er ook maar één van? Hier en daar zal een eenling zich ergeren over het gebruik van joy-riding in de krant. Hij smeedt pret-rijden, gein-rijden, spelerijden of hij vindt in een helder ogenblik klaprijder naar aanleiding van klaplopen. De vondst van de eenling is gedoemd te sterven in de rubriek Ingezonden stukken. De vernederlandsing moet komen vlak na het vreemde woord en moet een bruikbaar, handig woord zijn. Het voorstel ‘hef’ van Dr Paardekoper voor helicopter is een voorstel gebleven. Gelukt is b.v. ‘ontheemde’. Al vindt men het zonderling, het verdient de voorkeur boven displaced person.
Bij opbouw denken wij eerder aan verzorging van de stijl. Neen, geen mooischrijverij, maar heldere taal. Afwisseling in woordkeus, zinnen op de man af en niet met een omslachtige lijdende vorm, geen verkalkte cliché's, geen ellenlange zinnen met moeilijke constructies, waarin men toch vroeg of laat de nek breekt. ‘Het is in die jaren, dat de ontwikkeling van de telefonie op lange afstanden met kabels, de groei van de radio en de opkomst van schakelingen met elektronenbuizen, het gebruik van complexe grootheden bij de berekening van netwerken een onontbeerlijk instrument werd’. De schrijver van deze zin struikelt op het einde. Ontwikkeling, groei, opkomst en gebruik ‘werd’ niet maar ‘werden’ en zij ‘werden’ ook geen instrument maar zij ‘gaven een instrument’. ‘Door de universiteit werd een bijdrage geleverd tot de vorming van de leraar in de talen door het instellen van een leerstoel voor de didactiek in de talen binnen de faculteit der letteren.’ Negen voorzetsels in één zin en geen verzonnen zin! Als men herhaaldelijk zulk Nederlands schrijft, doet men zijn taal meer geweld aan dan wanneer men af en toe in een buitenlandse bui zegt after all in plaats van achteraf.
De taalzuivering moet zich bij zijn beslist heilzame werk van een ander groot gevaar bewust zijn. Hij moet zich openstellen voor de groei van het hedendaagse Nederlands en zich niet opsluiten in een taal die af is. Een taal is nooit af. Het Latijn is af. Daarin kan men geen fouten meer maken, maar daarvoor is het een dode taal. De zuiveraar moet geen taalpoliti-agentje spelen. Een culuurtaal heeft normen: het is roepen-riep en niet roepen-roepte. Langzamerhand verschuiven ook de normen. Gebeurde dit niet, dan was ook onze taal dood. De taalpedagoog weet dit en houdt er rekening mee. Hij weet, dat er hier en daar regels zijn die aan de grens van die verschuiving liggen. Het bekende kleiner als-kleiner dan is daarvan een sprekend voorbeeld. De leek, de dood gewone taalgebruiker die niets wii weten van geleerdheid maar wil weten ‘hoe het moet’, heeft niets aan een antwoord waarin het kan vriezen of dooien. Nu moet de taalzuiveraar zijn evenwicht niet verliezen en zich niet angstvallig vastklemmen aan de regel, zoals hij hem in zijn jeugd geleerd heeft. Toen grootvader van nu als kleine jongen in een opstel ‘makkelijk’ schreef, kreeg hij er van de onderwijzer een rode streep onder. Het moest ‘gemakkelijk’ zijn. Moet dat echter nu nog? Moeten we niet erkennen, dat ‘makkelijk’ een vorm is die op zijn minst als een wettelijk broertje van de oudste mag bestaan? De taalzuiveraar, die zich vastbijt in de regel van zijn jeugd, heeft voor ‘makkelijk’ slechts bittere hoon: ‘Straks zeggen we nog mak in plaats van gemak, loven in plaats van geloven, lukkig in plaats van gelukkig’. Zou de man ook zo te keer gaan tegen ‘merken’ in plaats van ‘bemerken?’ Daar zien wij het gevaar van de taalzuiveraar. Hij breekt af - en veel, heel veel terecht - maar waar hij kan helpen op te bouwen, ontsnapt hem flauwe spot.
Natuurlijk, smaken verschillen. Er zijn grensschermutselingen. Iemand zal ‘enigste’ verschrikkelijk vinden, een ander zal er zijn schouders over ophalen. Dit is ook niet erg. Zelfs niet als de schrijvers hierover elkaar op het papier in de haren zitten. Wij mogen onze ‘hobbies’ hebben; daarvoor zijn wij mensen, ijdele mensen. Het is ons goed taalkundig recht ons te verweren als we lezen ‘hij wordt verzocht’ in plaats van ‘hem werd verzocht.’ We mogen zelfs boos worden, maar we moeten niet blijven hakken op een kleinigheid. In toegeven ligt lang niet altijd zwakte verborgen. De taalzuiveraar moet afbreken; dat kan niet anders. Maar hij moet zijn volk helpen met zijn raad, die opbouwt. Dat zal hem meer voldoening schenken, dan de afbraak.
V.