Brussel
Bij wijze van inleiding tot het jubeljaar van het A.N.V. in Vlaanderen, hield de bekende essayist Arthur de Bruyne, op Woensdag 19 Januari een geslaagde lezing over ‘Hippoliet Meert en zijn betekenis voor de Nederlandse stam’.
Spreker gaf een rijk gedocumenteerd en boeiend overzicht van het rusteloze, vaak harde leven van de stichter van ons Verbond. Hij noemde hem een onbaatzuchtig en dapper man, die vrijwillig van een verzekerde toekomst als professor en taalgeleerde afzag om zich met geestdrift en bezieling aan de verheffing van zijn volk te wijden.
Als leraar aan de gymnasia te Ieper, Brussel en Gent vervulde hij gewetensvol zijn taak en verwierf hij als taalkundige een gevestigde faam met zijn werken ‘Distels’, ‘Onkruid onder de Tarwe’, en ‘Vormleer van de taal van Jan van Ruesbroeck’.
De beslissende kentering in het leven van Meert deed zich voor in 1893, toen hij kennis kreeg van een artikel verschenen in ‘De Nederlander’, een blad dat te Chicago werd uitgegeven. In een brief gericht aan de redactie stelde hij de oprichting voor van een vereniging, waarbij alle Nederlanders over heel de wereld verspreid zich zouden kunnen aansluiten. Dit denkbeeld zou hem niet meer loslaten en twee jaar later, in 1895, werd te Brussel in het spijshuis ‘De Vos’, op de Grote Markt, de eerste afdeling van het Vlaamse land gesticht.
De heer De Bruyne schetste daarna, in een treffende synthese, de snelle opbloei en de latere ontwikkelingsgeschiedenis van het A.N,V., dat weldra over geheel de wereld vertakkingen had en overal baanbrekende arbeid verrichtte.
In Vlaanderen bleef Hipp. Meert de bedrijvige spil van de nieuwe organisatie, waarvan de uitbouw onnoemelijk veel van zijn krachten vergde. Maar toch vond deze onvermoeibare werker nog tijd om aandacht te besteden aan allerlei politieke, culturele en maatschappelijke vraagstukken, welke hij met het oog op het geestelijk en stoffelijk welzijn van zijn volk, meende niet te kunnen ontwijken.
Hij voerde kampanje voor de vernederlandsing van de Gentse Universiteit, diende in 1912, in een pamflet verspreid in 100.000 exemplaren, de Waalse voorman Jules Destrée van antwoord, die in zijn ‘Lettre au Roi’ de Vlamingen van machtswellust had beschuldigd, ijverde voor het gebruik van het Nederlands in het leger en bij de burgerwacht en maakte zich, naast vele andere initiatieven, ook nog bezorgd over het lot van de Vlaamse arbeiders in Wallonië, die hij met raad en daad trachtte te helpen.
Tijdens de oorlog van 1914-'18 stelde zich voor Meert, na het ontstaan van het Vlaamse activisme, de pijnlijke gewetensvraag of hij er al dan niet buiten moest blijven. Slechts schoorvoetend, nadat vele anderen hem waren voorgegaan, waagde hij de beslissende stap, waarvoor hij later zo zwaar zou moeten boeten.
Hij aanvaardde het ambt van hoogleraar aan de vernederlandste Gentse universiteit en werd, na de splitsing der ministeriële departementen, tot directeur-generaal bij het Vlaams ministerie van Openbaar Onderwijs benoemd.
Na de oorlog wijkt hij, om aan de gevolgen van een zware veroordeling te ontkomen, naar Hannover uit, waar hij een kommervol en armoedig bestaan leidt, tot hij zich, mede dank zij de hulp van enkele Nederlandse vrienden, te 's-Gravenhage kan vestigen. Moedig worstelt hij met het bittere levenslot en grijpt nog af en toe naar de pen als hij zich beter meent te