De dalende Nederlandse invloed in de grensgebieden
Er is een tijd geweest, dat de invloed van de Nederlandse cultuur in het algemeen en van de Nederlandse taal in het bijzonder in de grensgebieden veel groter was dan tegenwoordig. Frans Vlaanderen is zeker kunstmatig verfranst. Nog niet zo lang geleden heeft dit tot scherpe protesten en betogingen in Frans Vlaanderen geleid. Van een van mijn Franse vrienden vernam ik dat zijn moeder, geboortig uit Frans Vlaanderen, toen hij nog een kind was (ongeveer in het begin van deze eeuw), meeliep in optochten om te protesteren tegen de achteruitstelling van het Vlaams in dit gebied. Deze bestrijding van het Nederlands is niet een specifiek slechte eigenschap van de Fransen; wanneer men in de Duitse grensgebieden komt, is het al precies hetzelfde.
In Oost-Friesland, ten tijde van de Bataafse Republiek, dus anderhalve eeuw geleden, nog Nederlands gebied, heeft Hitier de laatste sporen van de Nederlandse invloed grondig uitgeroeid. Het Fries heeft zich nog zeer zwakjes kunnen handhaven. Ook in het oorspronkelijk sterk anti-Pruisische grensgebied bij Coevorden, waar een deel van de bevolking tot de Nederlands Hervormde Kerk behoorde, gaat de Nederlandse invloed hoe langer hoe meer achteruit.
Men kan wel de schuld van deze achteruitgang aan onze ‘slechte’ buurvolken geven, maar het is duidelijk, dat de geringe steun van Nederlandse zijde onze vrienden in de grensgebieden dikwijls volkomen ontmoedigd heeft.
Het Nederlandse volk is niet bepaald nationalistisch. Men kan hier zelfs als Nederlander openlijk uiting geven aan anti-Nederlandse gevoelens: dat zouden Fransen of Duitsers in hun eigen land niet moeten proberen.
De oorzaak hiervan is gedeeltelijk te zoeken in onze volksaard en verder in opvoeding en onderwijs. Ons onderwijs geeft doelbewust de voorkeur aan vreemde culturen. Daardoor komt het, dat op H.B.S. en gymnasium drie moderne talen naast het Nederlands geleerd moeten worden. Deze talen leert de grote meerderheid natuurlijk slecht, maar zij wordt wel doordrongen van het grote belang, dat de ons omringende volken voor ons hebben. Waarom niet de voor de hand liggende oplossing gekozen, n.l. de vreemde talen als keuzevak met verplichting om er één te leren en dan goed. Tevens zou er dan meer tijd voor Nederlands zijn.
In andere landen valt na de oorlog een sterke achteruitgang van het Duits te constateren, in Nederland niet. Een poging om hier iets dergelijks te doen, lokte dadelijk een storm van protesten uit. Zou dit ook geschied zijn, als het om het Nederlands ging?
Een sterk staaltje van anti-Nederlandse tendenzen in ons onderwijs werd onlangs in een ingezonden stuk in ‘Het Vaderland’ vermeld; men gebruikt op school een atlas, waarop achter West Nieuw-Guinea staat: Indonesië. Hiertegen wordt niets gedaan; het gebruik van de atlas wordt niet verboden, al wordt hier ook door Nederlanders tendentieuze anti-Nederlandse voorlichting gegeven. Een krachtig protest van overheidswege zou hier op zijn plaats zijn met het verbod een dergelijk boek voor het onderwerp te gebruiken.
Dat zulke dingen mogelijk zijn, ligt behalve aan de anti-nationale gevoelens van een deel van ons volk, ook aan een zekere sukkelachtigheid. Uit vrees om onze buurvolken te kwetsen, verdedigen wij ons nauwelijks. ‘Gij zult niet deren’ is blijkbaar ons devies en dan verder maar ‘Lamme Goedzak’ spelen. Reeds Bolland heeft er op gewezen, dat dit tot ondergang leidt. ‘Wat niet wil deren, raakt onder de voet’.
In gebieden, waar de Nederlandse cultuur in strijd komt met de Franse, Engelse, of Duitse, streeft men niet naar verdringing, daarvoor zijn wij te braaf, maar hoogstens naar gelijkgerechtigdheid. Dit is in de grond der zaak de oorzaak van onze achteruitgang.
F.J. NELLENSTEYN