vergunning verlenen tot de uitvoer van gebruikte verhuisboedels (tot een waarde van 10.000 gld.), indien deze niet met het oog op overbrenging naar het buitenland zijn aangeschaft, en kennelijk bestemd zijn om in het buitenland deel te blijven uitmaken van de boedel.
Het bedrag van 10.000 gld. mag overschreden worden, indien aannemelijk gemaakt wordt, dat de in de boedel begrepen voorwerpen dienen tot dagelijks gebruik (tafelzilver, zilveren gebruiksvoorwerpen en dergelijke).
Wanneer de Inspecteur van mening is dat bepaalde goederen niet als verhuisgoederen kunnen worden aangemerkt, moet een uitvoervergunning worden aangevraagd bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam op het formulier ‘uitvoeraanvraag’, dat men kan verkrijgen bij de Kamers van Koophandel en Fabrieken.
Verder mag men, als de Nederlandsche Bank dat tenminste goedvindt, een auto meenemen. Vergunning wordt bij voorkeur verleend voor Amerikaanse wagens van vóór 1947 en Europese wagens van vóór 1950.
Na een jaar verblijf in de vreemde kunnen gezinshoofden en alleenstaande personen nog de tegenwaarde van 380 gld. opnemen, en na twee jaar mogen de gezinshoofden, die zich niet zelfstandig hebben gevestigd, dit opnieuw doen.
Enigszins ruimer is de regeling voor emigranten die twee jaar weg zijn en die zelfstandig een beroep uitoefenen of kunnen aantonen, dat ze zich inmiddels zelfstandig hebben gevestigd of zullen vestigen. Dezen mogen n.l. een bedrijfsinventaris van Nederlands fabrikaat uitvoeren tot een maximale waarde van 8.000 gld. of voor elke 1.000 gld. minder aan goederen, 190 gld. aan vreemde valuta opnemen.
Tenslotte mag de emigrant, met toestemming van de Nederlandsche Bank een montage-woning meenemen, ten hoogste waard 10.000 gld.
Regel is, dat voor alle goederen, welke niet vallen onder de gewone verhuisboedel, toestemming nodig is van de Nederlandsche Bank welke een en ander geheel zelfstandig beoordeelt.
Wanneer men bovenvermelde opsomming overziet, schijnt liet dat de emigrant een grote verscheidenheid aan geld en goederen naar zijn nieuwe vaderland mag meevoeren. Maar, daar staat tegenover, dat men in den vreemde met een geringe hoeveelheid aan directe geldmiddelen staat, welke spoedig opgesoupeerd is, indien niet een voldoende inkomen verdiend wordt. Dat het aan dit laatste wel eens ontbreekt, heeft men in de dagbladen kunnen lezen.
Gezien de bestaande voorschriften, verkeert die emigrant in de gunstigste omstandigheid, die na twee jaar verblijf in de vreemde kan bogen op de zelfstandige uitoefening van beroep of bedrijf. Afgezien van de financiële zijde, is het m.i. - in verband met de totaal andere voorwaarden, waaraan de immigrant zal moeten voldoen - alleen in uitzonderingsgevallen mogelijk binnen een twee jarig verblijf in het nieuwe land zo ver te komen. Daarvoor is onder meer een grondige omscholing nodig. In het algemeen zullen de economische bezwaren voor de immigrant te groot blijken te zijn om dan nog iets passends te laten overkomen
Het is een economisch beginsel van de eerste orde om de vervoers- en verpakkingskosten van nieuwe materialen en uitrustingen welke men zich aanschaft zo laag mogelijk te houden. Al moge de zakenwereld in Nederland ermee gebaat zijn, dat hier naar verhouding grote bedragen worden uitgegeven aan de genoemde kosten, de emigranten krijgen op deze wijze povere waar voor hun geld. Ik geloof niet, dat de emigrant met graagte uit Nederland zijn kantoorinventaris of bedrijfsuitrusting zal betrekken, indien hij zich deze even goed te Melbourne, Johannesburg of Michigan zou kunnen aanschaffen, zonder extra transportkosten.
Het moge derhalve geen overbodige opmerking schijnen, wanneer er gewezen wordt, dat er in de toekomst gestreefd moet worden naar verruiming van de tot op heden toegestane deviezenbedragen.
Er is nog een ander aspect, behalve het zuiver financiële dat onze aandacht verdient.
Ik sla n.l. het oog op een nabije toekomst, wanneer de emigrant van nu zich in zijn nieuwe woonoord genesteld heeft. Vooropgesteld zij, dat in het algemeen de Nederlander, waar hij ook verkeert, genaturaliseerd of niet, in feite Nederlander blijft. Men moge dit een gebrek aan aanpassing vinden ten aanzien van het land van immigratie, hierin liggen echter belangrijke psychologische mogelijkheden voor een ideaal, welks realisering dan blijkbaar niet speciaal door de overheid aan zich getrokken wordt: de instandhouding van de band tussen de emigrant en zijn vaderland, dat hij om welke reden ook verliet.
Vooreerst liggen hier mogelijkheden van meer ideële en algemeen culturele aard. De Nedeilander hier en in den vreemde tone dat er inderdaad een stamverwantschap bestaat die afstanden overbrugt. Ik acht het niet mijn taak, uitvoerig in te gaan op de middelen die tot verwezenlijking van deze gedachte zullen kunnen voeren. Ik moge volstaan met te wijzen op de artikelenreeks in Neerlandia van de heer C. Smies te Axel, die diverse oplossingen aan de hand deed. De Stichtingsidee is mij het aantrekkelijkst, daar de stichting naar zijn aard een ideëel doel behoort te hebben.
Ten slotte wens ik de aandacht van de lezer te bepalen bij het commerciëel en economisch belang dat door een blijvende band tussen emigrant en Nederland gewaarborgd is. Ik zie hier een wisselwerking: kennisneming van de gedachten welke in beide landen leven op cultureel en economisch (industriëel) terrein zal bereidheid kweken om die ook in toepassing te brengen.
Wij denken hierbij aan een toeneming van goederenverkeer in de meest uiteenlopende vorm. Het is goed dat iedere vooruitstrevende Nederlander zich van deze mogelijkheid bewust is.
Door de ontwikkeling in Indonesië dreigt een belangrijke welvaartsbron voor Nederland te verdwijnen. Wellicht biedt de emigratie naar gebieden, aan welker ontsluiting wij - tot de nood ons dwong - niet dachten, een welkome compensatie.
Zou het niet tijd zijn dat enige vooruitstrevende zakenmensen de middelen bijeenbrengen om een Stichting in het leven te roepen tot waarborging en onderhouding van het contact tussen Nederlanders die zich als immigrant her en der op onze aardbol kortelings vestigden? Men kan zulk een spontaniteit terugdringen door de gedachte dat internationale moeilijkheden dit streven kunnen verlammen. Wij zouden echter de lezer willen doordringen van een positiever reactie, n.l. om in de beleving ener gemeenschappelijke vaderlandse oorsprong de basis te vinden voor instandhouding van geestlijke waarden en verhoging der welvaart.
Mr D. Huisman