Openbare leeszalen en bibliotheken
Van jonger oorsprong dan de wetenschappelijke bibliotheken, maar niet minder belangrijk zijn de openbare leeszalen en bibliotheken. Omstreeks het midden van de vorige eeuw gingen ook in ons land stemmen op, die wezen op het nut van boekerijen, niet bestemd voor een kleine groep van geleerden, maar voor de gehele bevolking. Enkele van dergelijke bibliotheken kwamen tot stand, maar brachten het niet verder dan een kwijnend en kortstondig bestaan. Eerst tegen het einde van de eeuw leidde deze beweging tot belangrijke gevolgen. In 1892 werd op het in Gent gehouden congres voor Nederlandse taal- en letterkunde een motie aangenomen, waarin de wenselijkheid uitgesproken werd om over te gaan tot de oprichting van openbare leeszalen. In hetzelfde jaar werd te Utrecht op initiatief van Prof. Molengraaff de eerste bibliotheek van deze aard geopend, geen volksleeszaal, maar een leeszaal voor de gehele bevolking. In 1908 werd de centrale vereniging voor openbare leeszalen en bibliotheken opgericht, die de spil van de beweging werd en tevens de schakel tussen de overheid en de leeszalen.
De openbare leeszaal in Nederland stelt zich ten doel te voorzien in de geestelijke behoeften van de gehele bevolking, ongeacht kerkelijke gezindheid, politieke richting of ontwikkelingspeil. Zij wil recht laten wedervaren aan alle stromingen en beweegt zich op ieder gebied. Van haar wordt verwacht, dat zij een algemeen ontwikkelend en onderrichtend karakter draagt.
In tegenstelling tot Engeland en andere landen zijn de openbare leeszalen in Nederland, op een enkele uitzondering na, particuliere instellingen. Zij zijn het eigendom van verenigingen, waarvan de leden het bestuur kiezen en die in beginsel ook eigen middelen bezitten. Deze vorm is verkozen, omdat men meent langs de weg van particulier initiatief meer te kunnen bereiken dan door overheidsbeheer.
In het geestesleven van ons volk nemen de openbare leeszalen een uiterst belangrijke plaats in. Het terrein van hun werkzaamheid heeft zich steeds meer uitgebreid door de inrichting van kinderbibliotheken, technische afdelingen, bibliotheken voor blinden, enz. Sommige leeszalen strekken hun bemoeiingen ook uit tot de lectuurvoorziening op het platte land. Op dit laatste gebied maken zich sinds vele jaren ook verdienstelijk de Centrale vereniging voor reizende bibliotheken en de Maatschappij tot nut van het algemeen.