Weekeinde op de Limburgse Volkshogeschool ‘Geerlingshof’ te Valkenburg-Houthem in samenwerking met A.N.V.-afd. Zuid-Limburg
Deze bijeenkomst werd gehouden op Zaterdag 7 en Zondag 8 Juni, jammer genoeg op de eerste dag tegelijk met het Verbondscongres te Kuilenburg. Toch werd besloten de leden van de afdeling een uitnodiging hiervoor te zenden, daar dit weekeinde van groot belang werd geacht voor onze afdeling en rekening houdende met de grote afstand, die zou hebben moeten worden afgelegd, om Kuilenburg te bereiken.
Tegen 5 uur opende voorzitter F. Erens het weekeinde, verwelkomde de aanwezigen, vooral de gasten uit West-Limburg en het zo bedreigde Land van Overmaas. Een bijzonder ‘Welkom’ richtte hij nog tot ons medelid, Generaal b.d. J.R.L. Jans uit Venlo, de oudste, doch nog zeer vitale gast, die reeds 54 jaar lid is van het A.N.V.
Ons afdelings-lid, Dr Ch. Thewissen begon daarop zijn inleiding over het onderwerp ‘De betekenis van het Regionalisme in het algemeen en van het Limburgse regionale leven in het bijzonder’. Hierin kwam tot uiting, dat spr. geen verschil ziet tussen Regionalisme en Nationalisme; beide maken deel uit van een reeks cirkels, die men kan trekken rond het middelpunt: de mens. Als verschillende cirkels rond dit middelpunt zien we: gezin, gewest, land, Volk enz. Spr. plaatste Sophocles, Homerus, Dante, Vondel, Breughel in hun omgeving, waarin zij in het begin alleen waardering vonden en zeide, dat eigenlijk alle nationale kultuur regionaal is; zij vindt echter vanzelf nationale en internationale waardering.
Dr Thewissen besprak vervolgens, aan de hand van talloze voorbeelden, de gevolgen, ontstaan door de scheiding van het gewest Limburg in twee delen. Dat kontakten vóór de oorlog bijna geheel en helaas tot nu toe te veel ontbraken, is te wijten aan de schroomvalligheid van vele Limburgers: ‘Wat zal men in Den Haag of Rotterdam hiervan wel zeggen’. Feit, waardoor de spoor- en water-verbindingen nog steeds zo stiefmoederlijk behandeld worden, wanneer het om Limburgse belangen gaat. Wij zelf hebben de staatsgrenzen uit angstvalligheid onnodig hoog helpen optrekken.
Als oorzaak voor deze houding van vele Limburgers, ziet spr. een zeker minderwaardigheidsgevoel, dat veroorzaakt wordt door het feit, dat het geschiedenisonderwijs in dit opzicht niet ‘Vaderlands’ is, doch zich rond het gewest Holland groepeert. Ook aan meer heemkunde-onderwijs dient aandacht besteed te worden.
Drs P. Tummers (Heerlen) besprak daarna het onderwerp: ‘De verfransing van het Land van Overmaas’. Spr. voerde ons mee in zijn zeer gedocumenteerde studie over deze brandende kwestie, van de Romeinse tot en met de hedendaagse tijd, teneinde de correlatieve invloeden vast te stellen van Regeringen (c.q. bezettingen), kapittels en abdijen (c.q. kerkdienaars) en wapenfeiten (Slag bij Woeringen, 1288) op de taal, welke in de driehoek Maastricht-Luik-Aken gesproken en geschreven werd en wordt in officiële stukken, op scholen en colleges en in de kerken. Op het ogenblik echter wordt de nog Nederlands sprekende bevolking van de Voer-streek, door bewuste en gewilde afzondering van het overige Nederlands sprekende gebied, (de beide Limburgen) gedwongen om zich uitsluitend op Waalse industrie-centra, marktplaatsen en middelbare scholen te richten, waar dit voor de oorlog niet het geval was. Verder zijn er dan nog de slechte spoorwegverbindingen, die ten deze een bijzonder ongunstige invloed hebben, evenals het feit, dat het vooral de Rijks-Nederlandse mensen (11% in de Voerstreek) zijn, die het eerst verfransen.
Tijdens de bespreking, welke daarop volgde, werden verschillende mogelijkheden onder ogen gezien om de Overmazers, doch vooral de inwijkelingen van Nederlandse nationaliteit te behouden voor de Nederlandse kultuur en om vruchtbare intellectuele en toeristische kontakten te leggen met het Land van Overmaas.
Hierna werd een reeks lichtbeelden vertoond, aangeboden door het A.N.V.-afd. Zuid-Limburg, getiteld: ‘Het Land van Overmaas’, waaruit vooral bleek, hoeveel toeristische belangstelling voor het heerlijke, doch onontdekte gebied gewekt kan worden.
De volgende dag werd behandeld: ‘Overzicht van het kulturele leven in de beide Limburgen en concrete mogelijkheden tot nauwere samenwerking’ door de heren Mathias Kemp (Maastricht) en Jef Droogmans (Hasselt).
De heer Kemp gaf een overzicht van al hetgeen er op kultureel gebied verricht werd en in hoeverre er een samenwerking geheerst heeft en nog heerst. De heer Droogmans haalde in zijn inleiding de bekende rede aan, die Prof. Peters C.s.s.R., uit Nijmegen, uitgesproken heeft bij de opening van de Limburgse Volkshogeschool te Houthem in Januari 1950, waarin deze o.a. zeide: ‘De toevallige staatsgrenzen erkennen wij niet als grenzen onzer roeping; nergens zijn ze volks- en kultuurgrenzen! De Volkshogeschool zal tot taak hebben weer hechte banden te smeden met het broedervolk ten Westen van de Maas, in het andere Limburg, in Brabant en Vlaanderen. En dan mag ze ook wrel eens heel bijzonder denken aan het historisch met ons zo innig verbonden Vlaamssprekende Overmaas ten Zuiden van de staatsgrens’.
Hij brak vervolgens een lans voor veel inniger kontakt door pers, gewestelijke omroepen en kulturele verenigingen en ziet als een van de oplossingen de - reeds eerder bekend gemaakte - inrichting van Groot-Limburgse Kultuurdagen (naar het voorbeeld der Groot-Kempische Kultuurdagen) afwisselend te houden in West-Limburg en in Nederlands-Limburg.
Beide sprekers zagen, evenals de vorige inleiders, de grootste hinderpalen voor een intensiever kontakt in de slechte bus- en spoor-verbindingen, die bestaan, zowel tussen de beide Limburgen onderling, als tussen deze en het Land van Overmaas. (In het geheel wordt er op de spoorlijn Maastricht-Hasselt - uitgebaat door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen - slechts 5 maal, op de lijn Maastricht-Luik daarentegen 13 maal daags, heen en weer gereden; de vermelding van deze feiten spreekt voor zichzelf. Aantekening van mij).
De Regeringen en bevoegde instanties dienen hiervoor zo spoedig mogelijk een oplossing te vinden. De heer Droogmans haalde hierbij dankbaar aan, wat er door officiële gewestelijke instanties gedaan is, om te trachten aan deze ongewenste toestanden een einde te maken.
JAAK VELTMANS