heid der Nederlanden. Aan de expansiepolitiek van het Noorden wordt het Zuiden brutaal geofferd. Zwaar drukken de Scheldesluiting en later ook de Barrière op de reeds door de oorlog uitgeputte en deerlijk gehavende zuidelijke provinciën die bovendien in de XVIIde eeuw aanzienlijke Waalse gebieden en de Vlaamse Westhoek met Duinkerke aan Frankrijk verliezen. Parallel met de politieke en economische scheiding heeft de calvinisering in het Noorden en de rekatholisering in het Zuiden een diepe klove tussen Noord- en Zuidnederlanders gegraven.
Desniettegenstaande blijft onder de ongunstigste omstandigheden het saamhorigheidsgevoel van de delen van het verscheurde Nederland bewaard. Ruim anderhalve eeuw na de politieke scheiding blijkt de herinnering aan vroeger eenheid nog zo sterk, dat in de heroïsche dagen der Brabantse omwenteling Hendrik van der Noot, de aanvoerder der Belgische patriotten in de opstand tegen Oostenrijk, in 1788 aan de regering in Den Haag de vereniging van de Verenigde en de Oostenrijkse Nederlanden kan voorstellen. Het voorstel, dat door Pruisen werd gesteund, werd door de regering van Willem V afgewezen. Enkele jaren later worden Noord- en Zuid-Nederland door de legers der Franse revolutie overrompeld en in het Napoleontische avontuur meegesleept. Na de val van het keizerrijk worden Noord en Zuid door het Wener congres opnieuw verenigd. Dit verenigingsplan, dat door de Engelse staatsman Pitt in 1805 ontworpen en jarenlang door de diplomaten zorgvuldig was overwogen en voorbereid, bewijst op overtuigende wijze, dat het denkbeeld van een politieke vereniging van Noord en Zuid, posthume vrucht van Oranjes Nederlandse politiek, toen nog in kringen van diplomaten vrij algemeen voor reëel en levensvatbaar werd gehouden. Aan Willem I, zoon van de laatste stadhouder, werd met de kroon over het Verenigde Koninkrijk tevens de taak opgedragen Noord- en Zuid-Nederland tot een stevig bolwerk tegen de Franse aggressie te versmelten. Aan deze versmeltingspolitiek, door de regering in Den Haag met al te grote voortvarendheid toegepast, is het jonge Koninkrijk spoedig ten gronde gegaan. Twee eeuwen politieke scheiding en geestelijke vervreemding hadden op de geesteshouding van Noord- en Zuidnederlanders een noodlottige invloed gehad. In Vlaanderen had het Franse regime de verfransing der leidende kringen voltooid. Na twee eeuwen rekatholisering was het Zuiden streng katholiek en de geloofsvervolging onder de Franse revolutie had dit geloof zo mogelijk nog versterkt.
Daartegenover stond, dat het Noorden toen overwegend calvinistisch en de emancipatie der rooms-katholieken nog in een aanvangsstadium was. In het door godsdienstige en taalkundige tegenstellingen ondermijnde en in zich zelf verdeelde koninkrijk bleken de middelpuntvliedende krachten al spoedig sterker te zijn dan de eenheidswil der regeringsambtenaren en hun overtuigde Vlaamsgezinde en orangistische bondgenoten. Vanaf de geboorte van de nieuwe staat waren er misstanden en wanklanken, die ten slotte tot de afscheiding van België hebben geleid.
Het is verleidelijk, bestaande politieke verhoudingen en ontwikkelingen als normaal en redelijk te beschouwen en deze ook in het verleden te projecteren. Geen wonder, dat na de Belgische opstand van 1830 een klein-Hollandse en klein-Belgische geschiedschrijving de scheiding als onafwendbaar, Nederlanders en Belgen, Hollanders en Vlamingen als ongeschikt voor een duurzame vereniging heeft voorgesteld. Deze uit de gebeurtenissen van 1830 afgeleide gevolgtrekking is in haar algemeenheid stellig onjuist. De geschiedenis immers kent geen van eeuwigheid voorbeschikte ontwikkelingen. Toegepast op de tachtigjarige oorlog heeft deze onhistorische zienswijze geleid tot de mening, dat de latere ‘Hollanders’ reeds toen voorbestemd waren om calvinist en vrij te worden, de latere ‘Belgen’ om rooms-katholiek en Spaans te blijven. Alsof Antwerpen, bakermat van het Nederlandse calvinisme, minder protestants en vrijheidlievend zou zijn geweest dan bv. Amsterdam, dat tot in 1578 de zijde van Spanje hield en de watergeuzen bestreed. Niet de natuurlijke, innerlijke aanleg van Noord- en Zuidnederlanders, maar de politieke scheidingslijn, door de wisselvalligheden van de oorlog dwars door de Nederlanden en het oude hertogdom Brabant getrokken, heeft Noord en Zuid van elkaar verwijderd en vervreemd.
Na 1830 gaan, Nederland en België hun eigen weg. België, dat als zelfstandige staat nu zijn intrede in de wereldgeschiedenis doet, heeft zijn bestaanskracht overtuigend bewezen. Naar buiten heeft de jonge staat een krachtige koloniale politiek ontwikkeld en zijn gezag in een belangrijk deel van Centraal-Afrika gevestigd. Luxemburg, dat in 1863 eveneens zelfstandig wordt, heeft in 1922 met België een economische unie gesloten.
Naar binnen hebben zich in België belangrijke culturele verschuivingen voorgedaan. De Vlaamse beweging, na 1830 hoofdzakelijk door Vlaamsgezinde orangisten in het leven geroepen, heeft de verfransingspolitiek van de regering voor een goed deel gebroken. De in 1932 afgedwongen taalwet, die het Frans als officiële taal uit de Vlaamse provinciën verdringt, heeft in Vlaanderen een taalregeling hersteld, die in 1830 een der hoofdoorzaken van de opstand is gebleken te zijn. De Vlaamse strijd, die nog niet is uitgestreden, is in wezen een strijd voor de Nederlandse taal en cultuur, waarom hij ook geen Nederlander onverschillig mag laten.
De verhoudingen tussen Nederland en België zijn, behalve onmiddellijk na 1918, steeds uitstekend geweest. In de jaren vóór de tweede wereldoorlog stelt men zelfs een groeiende toenadering tussen beide landen en hun vorstenhuizen vast.
In 1940 worden Nederland en België beide het slachtoffers van de Duitse inval. De verschrikkingen en de ellende van de oorlog hebben beide landen en hun regeringen aanzienlijk dichter tot elkaar gebracht. Gemeenschappelijk gedragen leed versterkt immers het saamhorigheidsbesef en helpt oude scheuren dichten. Op de vooravond der bevrijding wordt door de Nederlandse, Belgische en Luxemburgse regering op 5 September 1944 te Londen het plan ontworpen van een nauwer samenwerking tussen de drie landen op economisch en politiek gebied. Onmiddellijk doel hierbij is de totstandkoming van een economische unie, waarvoor de overigens weinig passende benaming Benelux wordt gebruikt, en die thans het stadium van de voorunie heeft bereikt. Hoever deze economische, politieke en militaire integratie zich in de toekomst zal uitstrekken, is nog onzeker. Maar het moet ons wel zeer hoopvol stemmen met betrekking tot de verdere ontwikkeling, wanneer in Nederland een staatscommissie belast met de studie van de samenwerking tussen regering en Staten-Generaal inzake het buitenlands belaid in haar eindrapoort van 9 Juli 1951 ‘een zekere samenwerking tussen de drie nationale parlementen (van Nederland, België en Luxemburg)’ aanbeveelt principieel niet afwijzend staat tegenover het denkbeeld van de ‘omvorming van de beoogde economische unie tot een vorm van staatkundige associatie zoals bv. federatieve aaneensluiting’. Dat deze nog voorlopige plannen in het Zuiden met instemming zullen worden begroet, is waarschijnlijk.
Na de sombere oorlogsjaren, die achter ons liggen, wordt allerwegen in Europa naar nieuwe vormen en verhoudingen gezocht. Sterk op de voorgrond treedt hierbij de Europese eenheidsgedachte, in het kader waarvan naar supranationale samenwerking wordt gestreefd. Voor Nederland, Belgie en Luxemburg, de drie staten, die de plaats van het Verenigde Koninkrijk van 1815 hebben ingenomen, wordt de naoorlogse ontwikkeling grotendeels beheerst door een groeiend streven naar integratie. In het licht van de geschiedenis der Lage Landen bezien, staat deze integratie, waarvan de eindterm vooralsnog onbekend is, gelijk met een gedeeltelijk herstel van het Verenigd Koninkrijk, dat in 1648 en 1830 voor goed scheen uiteengevallen. Ook hier wordt de stelling bewaarheid, dat de geschiedenis zich herhaalt. Het laat zich verder aanzien, dat een geleidelijke integratie met behoud van regionale instellingen en eigenaardigheden duurzamer zal zijn dan de voorbarige versmelting, waartoe in 1815 werd besloten.
Mogen de regeerders van Nederland, België en Luxemburg, die geroepen zijn om het volk der Nederlanden op nieuwe wegen te leiden, gedachtig aan onze nationale Nederlandse zinspreuk Concordia res parvae crescunt ‘Eendracht maakt macht’ steeds het belang der delen voor het algemeen belang der unie offeren. Laten zij om teleurstellingen te voorkomen de lessen der geschiedenis ter harte nemen. Oranjes waarschuwing ‘Bewaart uw eendracht wel, laat af van wat u verdeelt’, ‘Onderhoudt uw unie wel, bewaart uw unie wel’ is ook voor onze tijd van de allergrootste betekenis.
Mevrouwen, Mijne Heren, Hooggeachte vergadering. Het moge ons A.-N.-V.-ërs en U allen, hier aanwezig om met ons de geboortedag van de Vader des Vaderlands te herdenken, tot vreugde en dankbaarheid stemmen, dat andermaal aan het volk der Nederlanden en zijn regeerders de kans wordt geboden om iets te verwezenlijken van het verheven doel, waarvoor Oranje de goede strijd heeft gestreden en het offer van zijn leven heeft gebracht. Ook al bleef de prins de eindoverwinning onthouden, zijn offer is niet vergeefs geweest. Laat ons zijn nagedachtenis eren door zijn werk voort te zetten en te voltooien.