Vlaanderen huldigt Jan van Riebeeck, de stichter van blank Zuid-Afrika
Toen Jan van Riebeeck op 6 April 1652 met de ‘Drommedaris’ en het jacht ‘De goede Hoop’, weldra gevolgd door de ‘Reiger’, in de Tafelbaai ‘wel en salvo’ (zoals hij in zijn ‘Dachverhaal’ zegt) het anker had uitgeworpen, en een paar dagen later, met de bemanning, het land ging verkennen, was de grondsteen gelegd van de eerste duurzame blanke nederzetting aan de uiterste Zuidpunt van het Afrikaanse continent.
Het was nochtans een uiteraard bescheiden opdracht die de koopman (later bevorderd tot kommandeur) van de Amsterdamse Kamer der Oost-Indische Compagnie had meegekregen: het bouwen van een fort, het aanleggen van een moestuin en het kopen van vee om de retourvloten, die uit Indië kwamen, te bevoorraden, ‘en dat hij daar so lanck sal blyven totdat het werck in goede orde gebracht sal syn’.
Van Riebeeck is er tien jaar gebleven en toen hij in 1662 de Kaap verliet om het gouvernement van Malakka waar te nemen, met de titel van goeverneur en directeur, was de bevolking aanzienlijk toegenomen en kon hij met een gerust gemoed het bestuur aan zijn opvolger Zacharias Wagenaar overlaten.
Het loont wel de moeite, nu in de Unie-zelf en in Nederland grootse plechtigheden worden beraamd om de 300ste verjaardag van de landing aan de Kaap te herdenken, na te gaan welk aandeel de Nederlanders uit het Zuiden in deze onderneming hebben gehad.
Belangwekkende bijzonderheden op dit gebied vonden wij in het standaardwerk van de Leidse hoogleraar, prof. G.G. Kloeke, ‘Herkomst en groei van het Afrikaans’, waarin de monsterrol van het jaar 1664 (12 jaar na de aankomst van Van Riebeeck) is afgedrukt. Daaruit blijkt dat er onder de toenmalige blanke bevolking ook enige Vlamingen waren.
Het kan wellicht enige verwondering wekken dat betrekkelijk weinig Vlamingen Van Riebeeck op zijn tocht naar Zuid-Afrika hebben vergezeld, vooral omdat op het einde der 16de eeuw, tengevolge van de godsdienstoorlogen talrijke Vlamingen de wijk naar het Noorden hadden genomen, en daar mede tot de oprichting der Nederlandse Oost-Indische Compagnie, waarbij Van Riebeeck in dienst was, hadden bijgedragen.
Men verlieze echter niet uit het oog dat op 30 Januari 1648 de Vrede van Munster werd gesloten, waardoor de Zuidelijke Nederlanden voor goed onder Spaanse heerschappij kwamen te staan. Toen Van Riebeeck op de vooravond van Kerstmis 1651 met zijn kleine vloot van Texel in zee stak, was de staatkundige scheiding tussen Noord en Zuid al drie jaar lang een voltrokken feit. Er is dus wel enige reden om aan te nemen dat Vlaamse zeelieden er minder voor gevoeld zullen hebben onder Nederlandse vlag te varen, dan dit vijf of tien jaren vroeger het geval zou geweest zijn, toen tegen de Spaanse overheersing te strijden viel. Ook zal de morele weerslag van de Vrede van Munster, die de Nederlandse soevereiniteit bevestigde, wel niet zonder belang geweest zijn voor de geknakte ondernemingsgeest van het Zuiden.
Wat er ook van zij, en zonder enige historische waarde aan deze verklaring over de geringe deelneming der Vlamingen te willen hechten, het staat in ieder geval vast dat ook een aantal mensen uit Zuid-Nederland in de eerste en moeilijke jaren aan de Kaap bedrijvig zijn geweest, en ongeacht hun getalsterkte hebben wij het recht ons over hun aanwezigheid bij de aanvang van het pionierswerk te verheugen.
Doch er is nog meer dat de Vlamingen aan Zuid-Afrika, en meteen aan de afstammelingen van Van Riebeeck en zijn ondernemende tijdgenoten bindt.
Er is vooreerst de sterke band van taal- en stamverwantschap. Wij willen hier de zeer omstreden vraag in het midden laten of onze Zuid-Nederlandse dialecten meer invloed hebben gehad op de vorming van het Afrikaans dan de meer beschaafde taal van onze Noorderburen, zeker is het dat de taal der Zuidafrikaanse Boeren en hun nakomelingen, zoals zij thans is gegroeid, voor alle Nederlanders goed verstaanbaar blijft en de culturele toenadering tussen Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika vooral in de jongste jaren aanzienlijk in de hand heeft gewerkt.
De hartelijke en onvoorwaardelijke sympathie, welke Vlaanderen steeds ten overstaan van Zuid-Afrika heeft gevoeld, zal wel mede toe te schrijven zijn aan het feit dat ons volk, evengoed als dit van de huidige Unie, een zware en ononderbroken strijd heeft moeten voeren voor zijn eigen behoud, en dat deze strijd, zowel hier als ginder, nog niet geheel is uitgestreden.
Nergens ter wereld wellicht werd de heldhaftige weerstand der Afrikaners tegen de Engelse invalslegers op het einde van de vorige eeuw met meer spanning gevolgd dan in Vlaanderen, en menigeen hier te lande herinnert zich nog met welk onstuimige geestdrift President Krüger en de Transvaalse delegatie, welke in Europa hulp voor hun overrompeld land poogden te vinden, in de Vlaamse steden onthaald werden.
En ten slotte gaat onze waardering en bewondering naar van Riebeeck-zelf, de stichter van het blanke Zuid-Afrika, die van een onherbergzaam oord, waar de bemanning der voorbijvarende schepen slechts noodgedwongen aan land ging om de watervoorraad aan te vullen en met de inboorlingen over de aankoop van enig voedsel te onderhandelen, in weinige jaren tijds een vaste en veilige nederzetting wist te maken, ondanks de zware moeilijkheden en tegenslagen die hem, vooral in de eerste jaren van de vestiging, niet gespaard bleven.
M.v.G.