Neerlandia. Jaargang 54
(1950)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdStemmen onzer lezersGeachte Redactie,
Hoezeer instemmende met de strekking van het artikel ‘Wat nu?’ in het Maart-nummer, om het Verbond geldelijk krachtig te steunen, acht ik mij nochtans genoopt bezwaar te maken tegen het daarin vervatte voorstel, om de lidmaatschapsbijdrage op ten minste vijf (of tien) gulden in het jaar te brengen. Het Verbond dient toch ‘algemeen’ te zijn ook in deze zin, dat Nederlanders of Dietsers met smalle beurzen evenzeer lid van het Verbond kunnen zijn, blijven en worden. En voor die Nederlanders of Dietsers met smalle beurzen (en zo zijn er nog talloos velen) is een laagste jaarlijkse bijdrage van vijf gulden reeds veel te hoog. Zij dient m.i. niet hoger te worden gesteld dan op drie gulden vijftig cent, terwijl ieder, die kan en wil, natuurlijk meer, zelfs veel meer mag bijdragen. Ook onder de smalle-beurzen-bezitters moet het Verbond zijn leden blijven tellen en hun aantal uitbreiden. En daar vele kleintjes een grote maken, zal het Verbond er toch zijde bij kunnen spinnen.
Naar aanleiding van de eveneens in het Maartnummer, voorkomende twee-star ‘Geen weg terug’ sta u mij toe op te merken, dat het hoofdbestuur in de eerste plaats werkzaam zal moeten zijn. Zeker, de afdelingen moeten niet minder arbeiden. Haar arbeidsterrein is evenwel begrensd. Zij kunnen zich buiten haar afdelingsgebied niet over algemeen Nederlandse of Dietse belangen tot de Overheid wenden, zij kunnen evenmin met betrekking tot deze belangen belangrijk werk verrichten, omdat zij daarvoor geldelijk en ook technisch niet in staat zijn. Hier ligt de taak van het hoofdbestuur. Dit moet de Overheid wijzen op de noodzakelijkheid een landverhuizers-politiek te voeren, welke de belangen van de Nederlandse stam dient en niet of zo weinig mogelijk schaadt. Het moet ijveren voor een nauwe culturele en intellectuele samenwerking tussen Nederland, België, Zuid-Afrika, Indonesië en de gebiedsdelen over zee, mede door te strijden voor wederzijdse erkenning van academische graden en bevoegdheden. Het Hoofdbestuur moet alle krachten inspannen, om de banden tussen Nederlanders of Dietsers in alle landen ter wereld, maar vooral in de bovengenoemde landen, te versterken. Het moet alle pogingen aanwenden tot steun van de Nederlanders in o.a. het Land van Overmaas en Frans Vlaanderen in hun strijd tot behoud van hun taal en hun taalrechten. Het dient stelling te nemen, ook in de dagbladpers, tegen berichten, voornemens, daden, welke de belangen van de Nederlandse of Dietse stam schaden of dreigen te schaden. Kortom, het hoofdbestuur behoort rusteloos te werken voor de bereiking van het doel, dat in de Verbondswet is omschreven. Nu meer dan ooit. Met dank voor de plaatsing, hoogachtend, Utrecht, 13 Maart 1950. F. KR. | |
Onderschrift.De Redactie van Neerlandia zond mij deze door haar ter plaatsing ontvangen brief van de heer F. Kr. met verzoek met en enkel woord mijn mening dienaangaande ter kennis van de lezers te brengen. Vooreerst dan mijn dank aan de heer Kr. voor zijn blijk van belangstelling, dat mij te meer welkom is, omdat het mij aanleiding geeft, de schrijver te doen weten, dat ik het in beginsel volkomen met hem eens ben, dat het Verbond ook moet open staan voor de ‘smalle-beurzen-bezitters’, wier aantal zou moeten toenemen. Volkomen juist, maar hoe bereikt men dat? Nieuwe leden hebben nu eenmaal meestal de neiging om in te schrijven voor de laagste bidrage of als het meevalt slechts een kleinigheid hoger, met het gevolg, dat de verhoogde kosten van het orgaan en de administratie nauwelijks worden gedekt. Mij is bekend, dat er herhaaldelijk plannen zijn gemaakt om meer leden uit de genoemde kringen aan te trekken, die echter afstuitten op bezwaren van geldelijke aard. En juist zij, die het minste betalen stellen veelal de hoogste eisen. Willen de afdelingen haar leden iets bieden, dan is een eerste vereiste, dat zij dit uit eigen middelen kunnen bekostigen. Overigens valt over het bedrag te praten. De heer Kr. noemt 3½ gld. als minimum, ik zou het liever op 5 gld. stellen, een som die men toch voor een doel, als dat van het A.N.V. wel kan missen, als men dan eens een paar maal in het jaar een bioscoopvoorstelling overslaat of wat minder sigaretten rookt. Laten we in elk geval trachten het ledental uit te breiden, zowel onder hen die weinig kunnen missen, als onder hen, die in staat en bereid zijn, wat dieper in de zak te tasten. Ziet de heer Kr. kans de ‘vele kleintjes die een grote maken’ aan het ledental toe te voegen, des te beter. Beantwoording van de opmerkingen van de briefschrijver naar aanleiding van het artikel ‘Geen weg terug’ laat ik natuurlijk liever over aan de schrijver daarvan. Voor zover men echter op mijn oordeel prijs stelt, zij het mij vergund op te merken, dat bij emigratie m.i. de belangen van de emigrant voorrang moeten hebben bij de keuze van zijn bestemming en ik heb de indruk, dat de overheid in dat opzicht doet wat in haar vermogen is. Wederzijdse erkenning van academische graden tussen de genoemde landen is natuurlijk zeer gewenst, mits men ervan overtuigd is, dat deze ten minste gelijkwaardig zijn te achten. Naar ik meen heeft het A.N.V. zijn stem op dit gebied reeds doen horen, doch vooral ten aanzien van de inter-landelijke betrekkingen zijn ‘Keulen en Aken nu eenmaal niet op één dag gebouwd’. De overige genoemde onderwerpen zullen ongetwijfeld wel de aandacht van het hoofdbestuur hebben, dat vermoedelijk ook wel zal handelen, wanneer het in enig opzicht kans op succes ontwaart, een en ander natuurlijk binnen de grenzen, die de grondregelen neergelegd in de Verbondswet het stellen. R. |
|