| |
| |
| |
| |
Vraagstukken in het Verbond
Ons Verbond zou niet een levend organisme zijn, wanneer het niet den invloed onderging van de sterke woelingen en veranderingen in onze samenleving in dezen tijd. Die invloed moet bovendien in het Verbond grooter zijn dan in de meeste andere vereenigingen, die zich op maatschappelijk gebied bewegen, omdat het door zijn over den aardbodem wijd vertakte organisatie zich voor moeilijkheden en vraagstukken geplaatst ziet, die in het ééne land een geheel ander beeld vertoonen dan in het andere.
Wij stellen ons voor aan deze moeilijkheden en vraagstukken eenige beschouwingen te wijden.
Zelfs binnen het Rijk der Nederlanden loopen de omstandigheden, en daardoor de indrukken en opvattingen zeer uiteen.
Wij hebben hierbij in het bijzonder op het oog de beide Rijksdeelen Nederland en Nederlandsch-Indie.
Indië heeft als het ware een gedaanteverwisseling ondergaan, die haar stempel gedrukt heeft op de Europeesche en ook op het intellectueele deel der Inlandsche bevolking. Men is zich in Indië bewust gaan worden van de zeer groote beteekenis van dat deel van het Rijk voor het Rijk in zijn geheel, en heeft daarnaar zijn houding tegenover het Moederland bepaald.
Men leeft in Indië in een groot land en ziet de dingen daarom ook groot. In Indië is het derhalve niet moeilijk zich rekenschap te geven van het feit, dat het Rijk der Nederlanden een groote mogendheid is, met de daaraan onafscheidelijk verbonden belangrijke vraagstukken van nationalen en ook van internationalen aard, want in Indië volgt men van nabij de geweldige spanning in het Oosten, waarbij de belangen van ons Rijk ten nauwste betrokken zijn.
Het is mitsdien zeer verklaarbaar dat men in Indië Nederland anders ziet dan vroeger, zich niet meer uit Nederland alles laat zeggen en opdragen, en het zijn critiek niet spaart.
| |
| |
In die critiek is ongetwijfeld veel waarvan de juistheid niet te ontkennen is.
Nog altijd bestaat bij velen in Nederland ten onrechte de neiging de Indische zaken van hier uit tot in onderdeelen te leiden. Men geeft er zich in Indië echter niet altijd rekenschap van dat het 't Nederlandsche geld is waarmede de Indische zaken gedreven worden, voor zoover dat niet met buitenlandsch kapitaal geschiedt, zoodat het billijk is aan de leiding dezer zaken in Nederland de beslissing te laten over de wijze waarop het geld besteed wordt, mits men zich daarbij tot de groote lijnen bepaalt.
Er is ook grond voor het verwijt dat de groote beteekenis van Indië voor het Rijk, en dus voor Nederland in de eerste plaats, niet in alle lagen van de bevolking in Nederland diep doorgedrongen is. Het is inderdaad zeer juist te verlangen dat geheel Nederland met Indië meeleeft. Daarvoor is in de eerste plaats noodig dat de aardrijkskunde en de geschiedenis van Indië, naast die van Nederland, op de scholen grondig onderwezen worden, vóór men met de steden en rivieren enz. in het buitenland begint.
In de tweede plaats is daarvoor voortdurende propaganda in de Nederlandsche pers, ook in de kleinere provinciale bladen, onmisbaar.
Het is onze plicht in Nederland ons altijd voor oogen te houden hoe ontzaglijk veel het Moederland aan Indië te danken heeft. Men mag dan niet in de eerste plaats denken aan hen, die hooge dividenden en winst-aandeelen uit Indië ontvangen hebben, want het geheele Nederlandsche volk heeft in groote mate voordeel uit Indië getrokken. Men denke aan de tallooze bedrijven, die rechtstreeks aan Indië geleverd hebben, of langs een omweg winstgevende opdrachten ontvingen. Men denke ook aan de groote algemeene welvaart in Nederland alvorens in 1929 de inzinking inzette. Die groote algemeene welvaart, ook voor de Schatkist, was oorzaak van een kostbare organisatie, bijv. van de sociale wetgeving, die de arbeidersbevolking ten goede kwam.
Het is ongetwijfeld juist dat niet alles alleen aan Indië te danken is. Diepen eerbied hebben wij voor de groote bekwaamheid, de geestkracht en den ondernemingsgeest van onze industrieelen en kooplieden, die onzen uitvoer zóó hoog konden opvoeren dat Nederland geplaatst werd in de eerste rij van de landen, die aan den wereldhandel deelnemen. Maar wij moeten ons er goed van bewust zijn dat zonder Indië Nederland een arm, onbeteekenend land zou zijn.
Het is zeer jammer dat in dezen tijd waarin hartelijke samenwerking tusschen Nederland en Indië zoo noodig is, in Indië grieven gegroeid zijn tegen Nederland, zelfs in de meest regeeringsgetrouwe kringen. Indië verwijt Nederland op belangrijke punten 't de hulp onthouden te hebben waarop het meent recht te hebben.
Wij hopen dat het mondeling overleg van den heer Hart met den Minister van Koloniën ophelderend gewerkt zal hebben.
Men zal in Indië ook wel in het oog houden dat de economische toestand ook in Nederland buitengewoon moeilijk is.
Hier in Nederland hebben wij de grootste bewondering voor de houding der bevolking in Indië in dezen tijd van geweldige maatregelen om het Indische budget zooveel mogelijk in evenwicht te brengen.
Het is voor Nederland en Indië een belang van de eerste orde, dat zij in sterk onderling vertrouwen samenwerken om dezen zorgvollen tijd door te komen en een betere toekomst voor te bereiden.
Ons aller uitgangspunt moet zijn dat Nederland en Indië, met Suriname en Curaçao, een onverbreekbaar geheel vormen. Ons aller wil moet zijn ons mooie Nederlandsche Rijk door nauwe en hartelijke samenwerking te handhaven op de vooraanstaande plaats, die het thans inneemt.
Dat is onze plicht als Nederlanders, onverschillig of wij hier wonen of in Indië. Wij mogen niet vergeten dat wij een naam hebben op te houden. Steeds talrijker immers worden in het buitenland de uitingen van groote waardeering voor hetgeen Nederland in Indië tot stand gebracht heeft.
Wat wij doen in hot belang van het
| |
| |
Rijk, geschiedt ten slotte in het belang van het Vaderland, dat, waar ter wereld wij ook gevestigd zijn, het lichtend middelpunt is.
De critiek in Indië, waarop wij reeds gewezen hebben, drukt ongetwijfeld ook haar stempel op de groep Nederlandsch-Indië van ons Verbond, hoewel wij gaarne aannemen dat ook de zorgen, waarin velen in Indië gewikkeld zijn, er hun deel aan hebben. Een feit is het in elk geval dat er reeds lang weinig van de groep uitgaat, terwijl juist nu, meer dan ooit, de Indische Nederlanders zich in de gelederen van het Verbond moesten scharen om, door behartiging der cultureele belangen, de menschen boven de dagelijksche zorgen uit te halen.
Moge spoedig de oude Hollandsche geest van aanpakken en volhouden ook in het Verbond in Indië weer wakker worden.
* * *
Ook in Nederland wordt het Verbond door de vraagstukken van dezen tijd beroerd.
De vraag is gesteld: zal het Verbond het stamverbond blijven, dan wel zich meer gaan toeleggen op de behartiging der zuiver nationale belangen.
De gedachte is ook naar voren gebracht een afdeeling voor Rijksnederlandsche nationale belangen aan het Verbond toe te voegen. Deze gedachte is nader aldus uitgewerkt: De rijksgedachte zij in de eerste plaats cultureel, maar daarnaast bovenal gericht op aansluiting bij en opwekking van wat in de groote massa van het volk leeft aan nationaal besef, nationaal zelfbewustzijn en nationale saamhoorigheid. Het Verbond zou zich dan verder binnen het rijk bekend moeten maken als een instelling die wil:
a. bevorderen een krachtig Nederlandsch zelfbewustzijn;
b. opwekken en naar voren brengen datgene wat de Nederlanders vereenigt, met eerbiediging van ieders eigen aard en overtuiging.
Sommigen kunnen zich blijkbaar ook niet losmaken van den indruk dat het Verbond aan inzinking lijdt. Volgens hen was de werkwijze van het Verbond oorspronkelijk ingesteld op een betrekkelijk smalle doch invloedrijke laag van intellectueelen en ontwikkelden, een groep met vrij groote verbindende nationale kracht en ook een breede, eenigszins intellectualistische belangstelling voor het stamleven. Zij meenen echter dat de gezindheid, zoowel als de maatschappelijke beteekenis van deze groep zich in latere jaren kennelijk gewijzigd heeft. Volgens hen moeten, om indruk te maken, nu de massa's de terreinen van het openbare leven betreden hebben, onze uitingen een passende plaats vinden tusschen de vele maatschappelijke, geestelijke, sociale, economische en politieke acties en propaganda-veldtochten, alle op de massa's ingesteld en dus grootscheeps en pakkend opgezet.
Het is van belang deze indrukken en raadgevingen aan de werkelijkheid te toetsen.
Het Verbond dankt zijn ontstaan aan het verlangen, dat vrijwel op hetzelfde oogenblik in verschillende hoeken der aarde tot uiting kwam, om samenwerking te bevorderen tusschen allen, die de Nederlandsche stambelangen bevorderen willen, derhalve handhaving en versterking der Nederlandsche cultuur, uitwisseling van gedachten en onderlinge steun op cultureel gebied.
Het is duidelijk dat in de verschillende landen de drijfveer voor deze beweging niet dezelfde was.
In Vlaanderen en Zuid-Afrika voelde men sterk dat handhaving van de taal en kennisneming van de voortbrengselen der Nederlandsche wetenschappen, onmisbaar is, om zich te kunnen handhaven tegenover de cultuur van de volken, die hun buren waren of waarmede zij in hetzelfde staatsverband leefden. Door een verbond onder Nederlandsche leiding in het leven te roepen, hoopte men een wisselwerking te bevorderen, die tot het doel zou leiden.
In Nederland werd het als een zuiver Nederlandsch belang gevoeld dat Vlaanderen en Zuid-Afrika voor de Nederlandsche cultuur behouden zouden blijven, opdat het oude stamland bij voortduring de verfrisschende inwerking zou ondergaan van hetgeen Vlaanderen en Zuid-Afrika op geestelijk en kunstgebied tot
| |
| |
stand brengen. De voormannen van het Verbond bij de oprichting zagen ook zeer goed in dat de positie van Nederland in de wereld, buiten alle politiek om, zeer sterk afhankelijk is van het behoud der beide andere stamdeelen, die immers de beteekenis van de Nederlandsche cultuur in belangrijke mate steunen.
In de voorafgaande beschouwingen ziet men de stamgedachte in haar zuiveren vorm.
Wij hebben echter in het oog te houden dat Nederland eenerzijds en Vlaanderen en Zuid-Afrika anderzijds in een verschillende positie verkeeren. In Nederland immers dreigt geen gevaar voor verlies van de eigen beschaving. Maar Vlaanderen en Zuid-Afrika moesten en moeten nog een harden strijd voeren om haar te handhaven en te versterken.
Dit verschil doet tot den huidigen dag in Nederland zijn invloed gevoelen.
Waar geen gevaar is in eigen huis, is de neiging zeer groot om zich weinig aan te trekken van hetgeen daar buiten voorvalt, en is het blijkbaar zeer moeilijk te begrijpen dat hetgeen om ons heen geschiedt, op den duur wel degelijk de veiligheid in eigen huis verminderen kan. Wij doelen hierbij natuurlijk niet op oorlogsgevaar en bewapening, maar het ‘eigen huis’ is in dit geval de dierbare eigen Nederlandsche beschaving, die haar beteekenis voor een belangrijk gedeelte ontleent aan behoud van diezelfde beschaving in Vlaanderen en Zuid-Afrika.
Men bedenke dat hetgeen op stamgebied van Nederland verlangd wordt, toch nog maar uiterst bescheiden is. Inmenging in de politiek, van welk land ook, is ten eenenmale uitgesloten, want het werk van het Verbond ligt buiten de politiek. De beveiliging van het eigen huis kan dus van de zijde van het Verbond alleen bevorderd worden door steun op cultureel gebied aan de andere deelen van onzen Stam, en versterking der cultureele banden met die andere deelen.
De kortzichtigheid, waarvan in Nederland velen nog altijd blijk geven, is te opmerkelijker, omdat het Nederlandsche volk wel zeer sterk er op gesteld is zich zelf te blijven, waarbij in de laatste jaren nog komt een krachtige opleving van het nationaal gevoel. Het deel van het Nederlandsche volk, dat de juistheid van het streven van het Verbond inziet, wordt daarbij geleid door oprechte vaderlandsliefde. Het Verbond heeft zich dan ook van den aanvang af toegelegd op ontwikkeling der nationale gedachte in Nederland, als middel derhalve om de oogen te openen voor de groote belangen, die ook voor Nederland bij de ontwikkeling der Stamgedachte betrokken zijn.
Aldus was het Verbond in de eerste jaren van zijn bestaan feitelijk de eenige organisatie in Nederland, die trachtte de toen sluimerende nationale gevoelens wakker te schudden.
Sedert dien tijd is er veel veranderd. Verschillende vereenigingen ontstonden die, elk op haar wijze, op de ontwikkeling der nationale gedachte werkten.
Nu is ons verweten dat deze vereenigingen buiten het Verbond om opgericht werden en geheel zelfstandig bleven.
Ons dunkt dat er voor dit verwijt geen grond is. Voor een gezonde nationale beweging is het zeer wenschelijk dat zij uitgaat van verschillende kringen der bevolking en aldus zooveel mogelijk het geheele volk omvat. De geestesgesteldheid van het Nederlandsche volk in aanmerking genomen, is alleen te verwachten dat de beweging succes heeft, wanneer men in volledige zelfstandigheid handelen kan.
Zulks sluit echter samenwerking allerminst uit, en daarvoor kan het Verbond wèl het initiatief nemen. Zoo heeft bijv. het bestuur van de afdeeling Amsterdam steeds gehandeld, en ook in Rotterdam en Den Haag en elders wordt naar samenwerking gestreefd. Er is ook zeer veel voor te zeggen dat het bestuur der Groep Nederland samenwerking tot stand tracht te brengen met andere landelijke vereenigingen, die op nationaal gebied werkzaam zijn.
Uit het voorafgaande blijkt dat wij er niets voor voelen aan het Verbond in Nederland een afdeeling voor de nationale propaganda te verbinden, of daarvoor een afzonderlijke organisatie in het leven te roepen. In Nederland behooren de arbeid voor de ontwikkeling der Stam- | |
| |
beweging en de daarvoor noodige nationale propaganda onafscheidenlijk aan elkaar verbonden te zijn.
Het ligt mitsdien op den weg van het bestuur van Groep Nederland zich ook aan de nationale propaganda met kracht te wijden, waarbij het zich echter, met het oog op hetgeen reeds door andere vereenigingen met een bijzonder doel geschiedt, zal moeten beperken tot algemeene propaganda, zooals bijv. de organisatie van de herdenking van nationale herdenkingsdagen, in samenwerking met andere vereenigingen.
* * *
Kort na de oprichting van het Verbond was het in den zuiversten vorm de vereeniging van de verspreide deelen van den Nederlandschen stam, derhalve Nederland als stamland, waar de zetel gevestigd was, en Vlaanderen en Zuid-Afrika als groepen, elk met een eigen bestuur ter behartiging der Verbondsbelangen op eigen gebied.
Maar voor de beteekenis van Nederland in de eerste plaats, en dus ook voor den geheelen Nederlandschen stam, zijn de overzeesche Nederlandsche gebiedsdeelen van het grootste gewicht. Het is dan ook geen wonder dat, toen de Groepsvorming eenmaal aanvaard was, niet alleen ook Nederland een groep werd, maar dat geleidelijk ook Ned. Indië, Suriname en de Ned. Antillen als groep in het Verbond opgenomen werden.
Ook in verschillende streken in het buitenland, waar Nederlanders in min of meer belangrijken getale bijeen wonen, wordt in toetreding tot het Verbond een middel gezien om de banden met het vaderland levendig te houden. Daarvoor worden dan in zoodanige streken veelal z.g. zelfstandige afdeelingen van het Verbond opgericht.
Het is echter duidelijk dat deze groepen en zelfstandige afdeelingen van den aanvang af een geheel ander karakter hadden dan Vlaanderen en Zuid-Afrika.
Hoewel er in Ned. Indië ongetwijfeld Nederlanders zijn, die het belang van samenwerking tusschen de stamgebieden op cultureel gebied begrijpen en er ook hun krachten aan geven willen, is het wel duidelijk dat men ook daar, evenals in Suriname en de Ned. Antillen en de zelfstandige afdeelingen, in een Algemeen Nederlandsch Verbond in de eerste plaats het middel ziet om de Nederlanders in Europa en in Oost- en West-Indië en in het buitenland in nauwere aanraking met elkaar te brengen, hetgeen niet uitsluit dat ook Vlamingen en Zuid-Afrikaners lid van zulk een groep of zelfstandige afdeeling kunnen zijn - het A.N.V. is immers het Verbond van den Nederlandschen stam - maar door hun gering aantal in de Nederlandsche koloniale gebiedsdeelen en in het buitenland is dat niet van eenige beteekenis.
Aldus is het Verbond de eerste geweest, die geijverd heeft voor de ‘Rijkseenheid’, waarvoor later ook anderen de propaganda ter hand namen, toen zich in de politiek tegenstroomingen vertoonden.
Hiermede staat het Verbond midden in de nationale beweging, die geleidelijk een belangrijker element in het Verbond werd, waarmede echter allerminst afbreuk gedaan werd aan de behartiging der cultureele stambelangen. Het hoofdbestuur is altijd het mogelijke blijven doen om het Verbond te doen beantwoorden aan hetgeen bij de oprichting beoogd werd en volgens de Verbondswet zijn taak is.
De opeenvolgende gebeurtenissen buiten het Verbond deden hierop echter zóó geducht haar invloed gelden dat het als middelpunt van den Nederlandschen stam aan beteekenis inboette, terwijl, eveneens door den gang der geschiedenis, zijn positie in de nationale beweging belangrijker werd.
Wij staan hier voor feiten waarop het Verbond niet den geringsten invloed heeft kunnen uitoefenen.
De bloei van de groep Zuid-Afrika stond en viel met den bloei der beide Boeren-republieken. Haar Presidenten Krüger en Steyn begrepen dat zij de hulp van het Nederlandsche intellect noodig hadden om hun volken in staat te stellen zich, overeenkomstig hun ras, te handhaven tegenover de belagers hunner zelfstandigheid. Daarvoor was een Verbond als het onze een voortreffelijk
| |
| |
middel. Krüger en Steyn stonden dan ook aan het hoofd der toen zoo krachtige groep Zuid-Afrika.
De oorlog, die aan het leven der beide republieken een einde maakte, gaf het Verbond in Zuid-Afrika een slag, zóó hevig, dat de ondergang der groep niet te voorkomen was. Alleen de afdeelingen Kaapstad en Bloemfontein konden zich handhaven. De toestand werd er niet beter op, toen de Zuid-Afrikaners zich weer oprichtten, maar nu als zelfstandige natie met een eigen taal. De jonggeboren natie brak de banden met het verleden door, gedreven door het verlangen toch vooral niet beschouwd te worden als een deel van het Nederlandsche volk, waaruit immers het Zuid-Afrikaansche grootendeels voortgekomen is. Zoo moest ook de taal, hoewel uit de Nederlandsche ontstaan, als een zelfstandige taal aangemerkt worden. Het Verbond heeft nooit getracht tegen deze geestesgesteldheid stelling te nemen. Integendeel. Wij hebben terstond begrepen dat alleen op deze wijze de Zuid-Afrikaners zich zuiver zouden kunnen handhaven tegenover den Engelschen invloed.
Wij hadden slechts den indruk dat de jonge natie, met al haar sympathieke eigenschappen, de noodige voorzichtigheid niet betrachtte, toen zij de cultureele banden met Nederland radicaal doorsneed. Wij waren echter overtuigd dat inkeer ook niet zou uitblijven en namen een afwachtende houding aan, inmiddels de banden met de vrienden in Zuid-Afrika, die ons trouw gebleven waren, stevig vasthoudende, en zoekende naar nieuwe vrienden, teneinde op den duur de groep Zuid-Afrika opnieuw te kunnen oprichten. Tot die oprichting is het nog niet gekomen, maar er zijn vele kenteekenen die hoop geven, want in Zuid-Afrika wordt thans sterke aandrang uitgeoefend om de studie van het Nederlandsch althans in de middelbare scholen in te voeren, waaruit blijkt dat steeds meer deskundigen in Zuid-Afrika die studie voor de ontwikkeling van de Zuid-Afrikaansche taal noodzakelijk achten. En Zuid-Afrikaners van naam en invloed laten geen gelegenheid voorbijgaan om aan te dringen op versterking der cultureele banden met Nederland. Daarvoor is ons Verbond de aangewezen organisatie. Het is de taak van onze vrienden in Zuid-Afrika te zorgen, dat de leiding van die beweging aan ons Verbond toevertrouwd wordt.
* * *
De Groep Vlaanderen was vóór den wereldoorlog onder de bezielende leiding van Hyp. Meert een groote machtige organisatie. Dat was de heerlijke tijd waarin men in België niet in alles wat de Vlamingen deden politiek zag, waarin zij nog niet, voor een deel althans, beschouwd werden als vijanden van den Belgischen staat. De groep Vlaanderen stond toen zuiver op het standpunt van het Verbond; versterking der cultureele betrekkingen tusschen de verschillende deelen van den Nederlandschen stam, in de eerste plaats met Nederland zelf.
De wereldoorlog sloeg de groep geheel uit elkaar, en na die rampjaren waren de verhoudingen in België, en vooral onder de Vlamingen, zóó vertroebeld, dat aanvankelijk niet gedacht kon worden aan een reorganisatie. De strijd voor de eigen cultuur der Vlamingen, dat is dus de Nederlandsche, werd op zichzelf van geen waarde meer geacht. Zij mocht slechts onderdeel zijn van den strijd voor de politieke rechten, die door de Vlaamsche politieke partijen elk op eigen wijze gezien worden. Het gevolg hiervan was dat de Vlamingen in groote meerderheid geen belangstelling meer hadden voor een organisatie als ons Verbond, dat, volkomen los van welke politieke richting ook, samenwerking vraagt voor de versterking van de eigen Vlaamsche cultuur. Daarbij kwamen nog andere factoren. De scherpe tegenstellingen in België na den wereldoorlog hadden ook ons Verbond in discrediet gebracht; de één vond het te slap, de ander verdacht het van heulen met de vijanden onder de Vlamingen tegen den Belgischen staat, of hield zich schuw op een afstand om niet verdacht te worden als Belg niet zuiver op de graat te zijn.
Ook wat Vlaanderen betreft was dus geduld de boodschap en moest de tijd zijn werk doen.
| |
| |
Maar het geduld wordt wel op een zeer zware proef gesteld.
Het gelukte ten slotte de groep Vlaanderen opnieuw in te richten, maar het was en bleef een zwakke plant. Toch geven wij den moed niet op en er zijn teekenen, die er op wijzen dat het geduld wellicht beloond zal worden. Zoo hebben wij bijv. juist in deze dagen, bij de voorbereiding der algemeene Nederlandsche Kunsttentoonstelling, de medewerking ontvangen van vooraanstaande Vlamingen, die, hopen wij, ook wel bereid zullen zijn hun naam en hun werkkracht aan het Verbond te geven.
Inmiddels wijdt het hoofdbestuur zijn krachten ook aan Vlaanderen, rechtstreeks, met steun van enkele vrienden daar te lande. In het bijzonder doet de afdeeling Boekverspreiding er voortreffelijk werk.
* * *
Het was noodig dit alles eens duidelijk uiteen te zetten, nu hier en daar van ‘inzinking’ in 't Verbond gesproken wordt.
Van inzinking is, dunkt ons, geen sprake.
Het Verbond is een, voor Nederlandsche verhoudingen, belangrijke organisatie, die in de kringen, waarin men zich rekenschap geeft van hetgeen noodig is om de Nederlandsche beschaving op haar hoog peil te handhaven, als krachtig steun-element gewaardeerd wordt. Maar het spreekt vanzelf - en het voorafgaand overzicht toont dit weer duidelijk aan - dat een groote organisatie als het Verbond, vooral omdat zij zich over vele landen en werelddeelen uitstrekt, zeer kwetsbaar is en den invloed ondergaat van de geweldige veranderingen, die zich in onzen tijd voltrekken en van de groote moeilijkheden die zich opstapelen.
Daardoor dan is voor het oogenblik de stambeweging verzwakt en de nationale beweging versterkt, maar niemand weet of de tijd niet weer komt, waarin men in Vlaanderen en Zuid-Afrika de groote waarde onzer beweging weer in ruimer kring zal gaan beseffen en het Verbond weer, als weleer, de grootste moeite zal hebben de nationale gedachte wakker te houden.
Achteruitgang moge dan met min of meer recht op een of ander onderdeel van ons arbeidsveld vastgesteld worden, geen verwijt kan ons treffen, wanneer wij tot het uiterste onzen plicht doen, opdat het Verbond zijn bestemming volgt, zóó goed als de omstandigheden dat mogelijk maken.
* * *
Een belangrijk punt, dat onder de oogen gezien moet worden, betreft de versterking der gelederen met jongeren. En ook wordt meermalen de klacht gehoord dat in het Verbond feitelijk alleen plaats is voor intellectueelen, terwijl juist in dezen tijd aandrang uitgeoefend wordt dat van ons Verbond een volks beweging uitgaat, dat wij ons toeleggen op den steun van de ‘massa’.
Wat het eerste punt betreft, erkennen wij de leemte volmondig. Er moet een weg gevonden worden, waarlangs aan ons Verbond de jongeren regelmatig toegevoerd worden. Die weg is er ook wel. Het komt er maar op aan daarvoor de noodige medewerking te verkrijgen. En daarop is het streven van het hoofdbestuur bij voortduring gericht.
Wat het tweede punt betreft, de ‘massa’ tot ons trekken is veel moeilijker dan voor de jongeren den weg te effenen. Bij de minder algemeen ontwikkelden belangstelling te wekken voor de vraagstukken, die ons in het Verbond bezig houden, is op zich zelf reeds niet een eenvoudige taak. Voorts wijken de eischen, die dezen stellen, bijv. aan den inhoud van een vereenigingsorgaan als ‘Neerlandia’, zóó sterk af van hetgeen de tegenwoordige leden bevredigt, dat het vrijwel ondoenlijk schijnt om allen samen te brengen.
Wel is het mogelijk populaire avonden in elkaar te zetten, met een voor zeer velen bevattelijke voordracht en een rolprent, tegen een zeer lagen toegangsprijs. En ook tentoonstellingen kunnen ingericht worden, die in breeden kring belangstelling vinden. Zoo heeft de afdeeling Amsterdam onlangs met veel succes door een tentoonstelling en optochten propaganda gemaakt voor herstel der Palmpaasch-viering. Wij bevelen deze en
| |
| |
dergelijke denkbeelden aan de afdeelingsbesturen ter overweging aan.
* * *
Er is ten slotte nog een veelal gehoorde klacht, waarvan wij de juistheid allerminst willen ontkennen.
Zij betreft het gebrek aan rechtstreeksche geregelde aanraking tusschen het hoofdbestuur en de leden. Het hoofdbestuur is een orgaan, van welks verrichtingen zij in Neerlandia en de dagbladen kennis nemen, maar waarmede zij nooit tot een gedachtenwisseling over de belangen van het Verbond kunnen komen, dan alleen wanneer de Verbondswet gewijzigd of vernieuwd moet worden.
Deze toestand, die zeker niet goed is, is door de omstandigheden als het ware vanzelf ontstaan.
De groote afstanden - in kilometers - tusschen de verschillende groepen beletten de leden, die niet min of meer in de nabijheid van den zetel van het hoofdbestuur wonen, de algemeene Verbondsvergaderingen bij te wonen. Mitsdien is bij het Verbond niet, zooals bij andere vereenigingen, een algemeene vergadering denkbaar, die alle leden, zij het soms met eenige opoffering van tijd en geld, kunnen bijwonen.
Dit is de reden waarom voor het Verbond een organisatie gezocht is, waarbij algemeene vergaderingen zooveel mogelijk voorkomen worden.
Wanneer nu toch aan het aantal dezer algemeene vergaderingen uitbreiding gegeven zou worden, zou het gevolg zijn dat zij bijna alleen bezocht zouden worden door Nederlanders, in Nederland wonende, n.l. de leden van Groep Nederland en de door de Groepen voor bijwoning der algemeene vergaderingen aangewezen afgevaardigden, die ook al - zooals om practische redenen voor de hand ligt - Nederlanders zouden zijn.
Wij zeggen niet dat wij tegen uitbreiding van het aantal algemeene vergaderingen zijn, maar men moet zich goed voorstellen, dat zij practisch zullen neerkomen op samenkomsten van het hoofdbestuur met de leden in Nederland. Ook dit zou echter, gezien vooral de belangrijke positie van deze groep in het Verbond, reeds een voordeel zijn.
Die samenkomsten zouden, zonder meer, het karakter kunnen hebben van gemeenschappelijk overleg over de Verbondsbelangen, maar ook is een oplossing denkbaar in dezen zin dat het hoofdbestuur telken jare in een algemeene vergadering verslag uitbrengt en verantwoording doet van zijn handelingen en geldelijk beheer, terwijl dan verder gelegenheid gegeven moet worden over Verbondsbelangen van gedachten te wisselen.
In Nederland zal vooral deze laatste oplossing ongetwijfeld belangstelling vinden. Het is echter een belangrijke vraag hoe de andere groepen er over denken. Daaromtrent zal het hoofdbestuur zich op de hoogte kunnen stellen.
* * *
Hiermede hebben wij de vraagstukken behandeld die in dezen tijd in Verbondskringen de aandacht vragen. Wij hopen dat deze behandeling voor velen de verlangde opheldering gebracht heeft.
Leden van het Algemeen Nederlandsch Verbond, sluit U aaneen, werkt allen mee, zooveel Uw krachten het toelaten en de gelegenheid U geboden wordt.
Laten wij in dezen zwaren tijd den moed niet verliezen.
Dan zal het Verbond zijn mooie taak kunnen blijven vervullen in het belang van ons vaderland en van den Nederlandschen Stam.
April 1936.
d.K.
|
|