te krijgen met Japan. In 1853 ankerden een Amerikaansch en een Russisch eskader. Zij hadden echter geen succes. Maar later gaven de Japanners ingevolge inwendige, staatkundige veranderingen toe. In 1854 sloten zij een verdrag met Amerika dank zij Nederlandsche bemiddeling. In datzelfde jaar zond Nederland een oorlogsschip onder commando van overste Fabius. Het volgende jaar ging overste Fabius andermaal naar Japan met een commissie om de Japanners een Nederlandsch oorlogsschip aan te bieden. Het was het eerste schip der Japansche Marine. Inmiddels werd over een verdrag onderhandeld. Begin November 1855 kwam een voorloopig tractaat tot stand. De Japansche wacht der factorij op Decima werd ingetrokken; de lijfsvisitatie hield op. Opnieuw werd overste Fabius met een missie naar Japan gezonden aan boord van de Medusa. Wederom probeerden de Nederlanders te bemiddelen voor andere mogendheden, voorloopig zonder resultaat. Japan bestelde vervolgens vijf oorlogsschepen in Nederland. Hollandsche officieren en onderofficieren gaven aan de Japanners militair onderricht. Dr. Pompe van Meerdervoort stichtte een hospitaal en organiseerde het geneeskundig onderwijs in Japan. Spreker vertelde verder van het groeiend verzet tegen de komst tier vreemdelingen. Zelfs werd in 1863 de Medusa beschoten. In 1864 tuchtigde een internationale vloot de tegenstanders. Spr. besloot met er op te wijzen, dat Japan nu nog den invloed van Nederland gedenkt. Hierna werden een aantal lichtbeelden, op het gesprokene betrekking hebbende, vertoond.
* * *
Op 19 December j.l. heeft de afdeeling in de groote zaal van Pulchri Studio een Zuidafrikaanschen Kunstavond gegeven, welke zeer goed bezocht was. Onder de aanwezigen bevonden zich Z. Exc. Deckers en Z. Exc. Van Lidth de Jeude.
Na een korte welkomstrede van den voorzitter, generaal Lasonder, waarin deze in het bijzonder Z. Exc. Dr. Van Broekhuizen begroette en voor de Zuidafrikaansche letterkunde zijn waardeering uitte, gevolgd door het zingen van het Zuidafrikaansche Volkslied een het Wilhelmus, betrad Dr. Van Broekhuizen onder luide toejuichingen het podium.
Spr. begon met den voorzitter te bedanken en er zijn vreugde over uit te spreken, dat men overal in Nederland zijn taal verstaat. Hij herinnerde aan een gezegde van president Steyn, die in 1912 op een Algemeen Nederlandsch Congres zei, dat de beide talen over den Congo heen elkaar de hand reiken. Door de omstandigheden zijn de boeren eerst laat in de gelegenheid geweest om de taalkunst te gaan beoefenen. Spr. wees er op, dat de geschiedenis der Boeren geheel overeenkomt met de geschiedenis van de taal. Met de annexatie wilde Engeland indertijd ook de taall der Boeren doen verdwijnen, doch de, gehechtheid van den Oud-Hollandschen Boer aan zijn taal een de liefde voor zijn Kerk, die den Staten-Bijbel in eere hield, zijn de sterkste beveiliging voor het behoud der nationale taal geweest. Daarnaast heeft de ‘Groote Trek’ het nationaal gevoel machtig versterkt en het Boerenvolk in bloed, tranen en doodsgevaar samengesmeed.
Spr. heeft veel gewerkt in de notulen van de Zuidafrikaansche kerkeraden. Daar vindt men nog de taal vare Jan van Riebeeck. Hij herinnerde aan Jan Hofmeyer en Ds. Dutoit. In den tijd voor den Boerenoorlog werd de trouw aan de taal slap. De oorlog van 1899-1902, die ook de taal zou vernietigen, is echter een groote vernieuwer gebleken.
Spr. onderscheidt oude en jonge Afrikaansche letterkunde. De ouwe poëzie lijkt op onze Geuzenpoëzie. De jonge letterkunde werd in en na den grooten oorlog geboren, waarvan zij de ellende weerspiegelt. Met de verbetering van den toestand wordt ook de poëzie weer hoopvoller. Na 1929 komt een nog jonger geslacht met een meer vergeestelijkte Kunst. De moderne Nederlandsche dichtkunst en het moderne Nederlandsche proza hebben grooten invloed op de jonge Zuidafrikaansche letterkundigen gehad. Van de vele schrijvers, die het, in vergelijking tot andere volken, zoo jonge Zuidafrikaansche volk telt, noemde spr. Malherbes, Arie v.d. Linden, Jan van Brugge, Langenhoven (de Multatuli en Hildebrand van Zuid-Afrika), Wassenaar, Fagan, Van den Heever, Du Plessis, Eitemal, en de allerjongste Louw, Uys, Krige, Marie Linde, Jonker. De Afrikaansche letterkunde, al is zij jong, heeft reeds veel gegeven, en belooft voor de toekomst nog veel. Tot besluit las spr. een paar van de jongste gedichten voor.
Hierna zong het Mannenkoor ‘De Vereenigde zangers’ (directeur A. Smit) ‘Trouw’ van J.P.J. Wierts, opgedragen aan Z. Exc. Dr. Van Broekhuizen, een werk, dat én door zijn forsche, pakkende muziek én de uitstekende vertolking op treffende wijze uiting gaf aan de sympathie voor den Zuidafrikaanschen gezant.
Na de rustpoos zong mevr. Henriëtte Sala, begeleid door den pianist Hans Schouwman, een drietal liederen van A. Lambrechts-Vos en later nog oenige vroolijke Zuidafrikaansche liedjes van Emiel Hullebroek. Het Gemengd A Cappella Koor ‘Die Haghe’ (directeur P. Mostert) bracht twee nieuwe koorwerken ten gehoore, beide getoonzet door