Fransch sprekende en schrijvende Noord-Nederlanders in Vlaanderen.
Zou het dan toch waar zijn dat vele eenvoudige Vlaamsche menschen heel wat meer voelen voor het aanzien van de gemeenschappelijke Nederlandsche taal dan sommige goed onderwezen en beschaafde Noord-Nederlanders? Wij zouden haast geneigd zijn het te gelooven, indien wij ons alleen maar steunden op ervaringen, dezen zomer tijdens de vacantiemaanden aan de Vlaamsche kust opgedaan.
Herhaaldelijk toch hoorden wij, in De Panne, Oostduinkerke en elders, Nederlandsche badgasten - vooral dames helaas! - met Vlaamsche winkeliers en hotelhouders, ook daar waar bijna niets anders dan Vlaamsch of Nederlandsch werd gehoord, Fransch praten. Bij een fotograaf, in De Panne, woonden wij het bij, dat twee Hollandsche dames, hoewel zij tot vijf- of zesmaal toe een welluidend Vlaamsch antwoord kregen op enkele in slecht Fransch gestelde vragen, toch maar doorgingen met het praten van de zonderlinge en vrijwel onverstaanbare taal, die zij vermoedelijk voor goed en sierlijk Fransch hielden. Toen deze stambewustlooze dames den winkel verlieten, trok de vrouw van den fotograaf spotlachend de schouders op.
In het station te Oostende-Stad stonden tien menschen voor het loket. Acht reizigers vroegen hun kaartje in het Vlaamsch; de twee anderen, twee Nederlanders, die, onder elkaar, heel beschaafd spraken, zeiden naar ‘Bruxelles’ in ‘deusjem klaas’ te willen reizen en vroegen aan den Vlaamschen stamgenoot, achter het loket: ‘Kommbjen sja koett?’. Toen ik, als elfde, aan de beurt kwam, zei de bediende tot mij: ‘Zal men de Hollanders dat koeterwaalsch spreken dan nooit kunnen afleeren?’
Niet alleen partikulieren maar ook officieele lichamen en groote handelsfirma's, die het toch beter zouden kunnen weten, doen nog altijd net alsof het Vlaamsche land een of ander Fransch wingewest zou zijn. Las men de vorige maand niet in het Vlaamsch-nationale dagblad De Schelde, dat de redactie, van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam, een jaarverslag had ontvangen, geadresseerd aan De Schelde, ‘rue Eglise 9, Antwerpen?’. En zouden de Nederlandsche bloemisten en bloembollenhandelaars, die de leden van de Nederlandsche kolonie en vele bekende Vlamingen te Brussel en omstreken met een prospectus bedenken, niet willen breken met de slechte gewoonte deze prospectussen in de Fransche taal te stellen? Voor alle Nederlandsche lichamen en firma's zou het regel moeten zijn zich, in het Vlaamsche land, uitsluitend van de Nederlandsche taal en te Brussel en voorsteden van het Nederlandsche en het Fransch - daarbij aan de eigen landstaal, die ook de Vlaamsche landstaal is, den voorrang gevend - te bedienen? Zij zouden zich aldus veel moeilijkheden en kritiek sparen.