De Maleiers en het Hollandsche lied.
In December 1933 vertrok de heer I.D. du Plessis, lector aan de universiteit van Kaapstad naar Ned.-Indië om o.a. een onderzoek in te stellen naar de herkomst van Afrikaansche liederen van Maleischen oorsprong, ten behoeve van zijn proefschrift.
Voor de Oranjeclub te Kaapstad, waarvan prof. D.B. Bosman voorzitter is, heeft hij in Mei een lezing gehouden over: Die Maleier en die Lied. Een maleierkoor van Rasdien luisterde met snarenspel en zang de voordracht op. Volgens den spreker zijn tal van liederen, welke voor de Afrikaners verloren gingen, door de Maleische zangvereenigingen behouden gebleven. Deze moeten tusschen de jaren 1750 en 1800 òf spontaan, òf onder invloed van Hollandsche kolonisten zijn ontstaan. De veteranen in bovengenoemd koor zijn Rasdien en Johnnie, die reeds een kleine halve eeuw den zang beoefenen. De meeste eer voor de bewaring van die liederen in het verengelschte Kaapstad komt aan Rasdien toe en aan een zekeren Frans de Jongh, een verloopen Hollandsch matroos, die in het begin dezer eeuw te Kaapstad zijn schip verliet en bij de Maleiers huisvesting vond. In 1910 hebben Rasdien en De Jongh duizenden pamfletten met liederen en liederbundels onder de Maleiers verspreid. Deze hebben een 50-tal liederen nog niet in druk uitgegeven, welke hun van geslacht tot geslacht zijn overgeleverd. De Maleier (Slameier) Rasdien is niet alleen een bewaarder van het Hollandsche lied in de