Neerlandia. Jaargang 38
(1934)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFrancis William Reitz †De eenig overgeblevene der oude Zuidafrikaansche staatslieden, die in de geschiedenis der Boerenrepublieken een rol hebben gespeeld, de laatste in leven zijnde oud-president van een dezer, Francis William Reitz, is op 27 Maart in den gezegenden ouderdom van bijna 90 jaren overleden. Met hem is één der oudste leden van | |
[pagina 71]
| |
't A.N.V.,Ga naar voetnoot1) 'n uitnemend vriend van den Dietschen stam heengegaan, wien wij het voorrecht hadden bij de totstandkoming van de groep Zuid-Afrika op 19 en 26 Maart 1898 bereid te vinden deel van het groepsbestuur voor Transvaal uit te maken. Een en ander uit zijn leven hebben wij bij zijn 80sten verjaardag in Neerlandia van October 1924 medegedeeld en daarbij dezelfde foto gegeven welke wij hierbij opnieuw afdrukken. Hij had ons deze foto, in zijn tuin te Kaapstad genomen, uit Zuid-Afrika naar Suriname gezonden. Voor degenen, die dat nummer van Neerlandia niet meer bezitten, halen wij een en ander daaruit aan, tevens verbeterd en aangevuld op enkele punten. Francis William Reitz werd 5 October 1834 op de plaats ‘Renosterfontein’ te Swellendam in de toenmalige Kaapkolonie geboren. Volgens een uitvoerig geschreven, in mijn bezit zijnde genealogie van de familie, beginnende 1510 stamt de familie ReutzGa naar voetnoot2) uit Pommeren en zien wij daarin bij het 5de geslacht in 1683 den naam als Reitz gespeld. Een familie van predikanten, hoogleeraars, advocaten, rentmeesters, waarvan Joannes Fredericus zich het eerst in Nederland vestigdeGa naar voetnoot3) en hoogleeraar te Utrecht werd. Hij was gouverneur van den erfprins van Nassau. Zijn zoon, Jan Frederik, te Utrecht geboren op 27 Januari 1761, nam als Kapitein Luit. t/z. deel aan den slag bij Doggersbank op 5 Aug. 1781 tusschen den Engelschen Admiraal Parker en den Nederlandschen Schout bij Nacht Zoutman. Na het vertrek van den Stadhouder gaat hij naar de Kaap de Goede Hoop, waar hij zich vestigt. Hij huwt met Barbara van Reenen op 23 Maart 1795, een afstammelinge van een der oudste Kaapsche geslachten.Ga naar voetnoot4) Toen was dus het geslacht Reitz voor goed in Zuid-Afrika gevestigd. Frans Willem, de zoon, wordt schapenboer, parlementslid, ‘Usher of the Black Rod’ van den Wetgevenden Raad. Diens zoon is Francis William, die, na zijn opleiding in de Kaap, naar Engeland vertrekt voor verdere studie als advocaat en in 1868 naar zijn geboorteland terugkeert, na eerst een bezoek aan 's-Gravenhage te hebben gebracht. Eerst vestigde hij zich in de Kaapkolonië, nam deel aan de diamantdelverij Pniël; zes jaar later bood president Brand van den Oranje Vrijstaat hem de betrekking van voorzitter van het hof van Appel aan en na de oprichting van het Hooggerechtshof nam Reitz daarin als voorzitter plaats. Twaalf jaren bekleedde hij die rechterlijke functies. Hij was gehuwd met de dochter van een Zweedsch koopman, Mejuffrouw Blanco Thesen, die hem op zijn verjaardag, den 5den October 1887, ontviel. Toen in Juli 1888 de Oranje Vrijstaat zijn grooten en wijzen staatspresident Johannes Hendrik Brand (‘Alles sal reg kom’) verloor, viel de keuze van den Volksraad op Reitz, die met 3999 van de 4324 stemmen gekozen werd en 10 Januari 1889 als de 5de staatspresident ingezworen werd. In 1894 werd hij herkozen. In December van datzelfde jaar trad Reitz voor de 2de maal in het huwelijk, thans met de uit Delft afkomstige mej. Cornelia Maria Theresia Mulder, leerares aan het damesinstituut ‘Eunice’ te Bloemfontein. Als president is het zijn streven geweest een nauwere vereeniging te bewerken tusschen de beide republieken. Eerst het traktaat van vriendschap en handel en het politiek verbond den 9den Maart 1889 te Potchef stroom geteekend, dan de bondsvereeniging van 17 Maart 1897, die bij den Anglo-boerenoorlog de beide republieken samenbond. In 1895 trad hij om gezondsheidsredenen af en werd Steyn zijn opvolger als 6de en laatste president. Na eenige reizen in Europa gemaakt te hebben vestigde Reitz zich als advocaat te Pretoria en werd hij in 1898 tot rechter in het Hooggerechtshof benoemd. Na het vertrek van dr. W.J. Leyds als buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Z.A.R. in Europa, koos de 1ste Volksraad Reitz tot staatssecretaris van Transvaal, welk ambt hij tot den ondergang der republiek heeft bekleed. Een betere keuze kon met geen mogelijkheid zijn gedaan, want niet alleen was Reitz een warm Afrikaner van groote bekwaamheid, maar ook was hij iemand aan wiens trouw en oprechtheid geen mensch kon twijfelen. Een zware taak heeft op zijn schouders gerust voor en tijdens den 2den vrijheidsoorlog. Reitz was medeopsteller van het bekende geschrift: Een Eeuw van Onrecht (met den Staatsprocureur J.C. Smuts), den Open brief aan Chamberlain, en de vertaling in het Nederlandsch van Olive Schreiners geschrift: ‘Words in Season’, ook de opsteller en medeonderteekenaar van het moedige document, dat een dag na zijn verjaardag en op den geboortedag van zijn jongste kind aan het trotsche Groot-Britanje een ultimatum stelde. Tot het laatst heeft Reitz den oorlog medegemaakt en van het verdrag van Vereeniging op 31 Mei 1902 was hij medeonderteekenaar. Reitz in zijn tuin bij Kaapstad.
Daarna trok hij verbitterd weg naar Nederland, waar vrouw en kinderen waren, en nog zien wij hem in onze gedachten op het 24ste Ned. Taal- en Letterkundig Congres te Kortrijk, waar Afrikaners, Nederlanders en | |
[pagina 72]
| |
Vlamingen uiting hebben gegeven aan hun nationale gevoelens, die uit een Grootnederlandsch hart opwelden. Zijn volgende tocht was naar Amerika, het vrije republikeinsche land, waar hij in Texas lezingen hield om aan den kost te komen. Drie zonen zond hij naar Madagascar om na te gaan of een vestiging aldaar uitvoerbaar was, totdat de liefde voor zijn geboortegrond hem weer naar het land van Van-Riebeeck terugvoerde na de terugroeping van Milner en de toekenning van zelfregeering aan Transvaal in 1907. Al spoedig werd hij als senator gekozen en bij de tot standkoming van de Unie tot eerste voorzitter van den Senaat, welk ambt hij tot 1920 heeft bekleed om zich toen uit de politiek terug te trekken en rustige jaren in Gordonsbaai, later in Tamboerskloof te Kaapstad door te brengen. In December 1932 verleende de universiteit van Stellenbosch hem een eeredoctoraat als erkenning van zijn groote verdiensten voor land en volk gedurende een menschenleven. In drie landen, O.V.S., Transvaal en de Kaap heeft hij gewerkt aan den bloei en de verheffing van zijn stam, en dat Stellenbosch den waardigen grijsaard eerde, was hem ‘aangenaam, vooral als komende van een plaats, waar de tradities van ons Hollands sprekenden niet geminacht worden, zooals ongelukkig wel grootendeels het geval is met de Universiteit van Kaapstad, waar de groote meerderheid van de professoren uit Schotland afkomstig zijn’, schreef hij mij. Dr. Reitz was medeoprichter van den Afrikanerbond, lid van den universiteitsraad van Kaapstad. Tot zijn dood is hij senator geweest en merkwaardig is het wel, dat vader en twee zoons: kolonel Deneys Reitz, de minister van Lande en Hjalmar Reitz te gelijk zitting in het Parlement hebben, terwijl een andere zoon J.H.B. Reitz, lid van den Provincialen Raad voor Bloemfontein is en de echtgenoote van kol. Deneys Reitz, het eerste vrouwelijke Volksraadlid voor Parktown. Hij was het patriarchale hoofd van een gezin van elf zonen en twee dochters, waarvan nog 4 zoons en 1 dochter in leven zijn. Mej. Betsy Reitz, die geneeskundige is, heeft haar vader tot zijn dood verzorgd. Nog zijn twee zusters in leven van den oud-Staatspresident, van wie een reeds 94 jaar is. Een zijner zusters was met den bekenden eersten Minister van de Kaapkolonie, W.P. Schreiner, gehuwd. Behalve als staatsman, was dr. Reitz als dichter goed bekend en hij heeft zijn volk tal van pennevruchten nagelaten. Wij noemen de in 1888 uitgegeven ‘Vijftig uitgesogte gedigte’, herdrukt in 1897 (met twaalf vermeerderd) en in 1909 opnieuw verschenen, Korte geschiedenis van Zuid-Afrika 1891, de Oorlogs- en andere gedichten in 1910, de Unie Lees- en Studiebiblotheek onder redactie van oud-President Reitz in 1910, Maskew Miller se Afrikaanse leesboekies deur H.J. Schepers, onder redactie van F.W. Reitz, terwijl hij tal van gedichten van Robert Burns heeft vertaald en uitgegeven. Geestig, humoristisch, soms vlijmend scherp zijn zijn gedichten waaronder vele oorlogsgedichten, die voor het nageslacht een mooie bijdrage vormen voor de geschiedenis van den 2den vrijheidsoorlog. Weinigen zullen weten, dat Reitz, na den ondergang der republieken, weigerde den eed van trouw aan het nieuwe bewind af te leggen, evenals zijn zoon, de tegenwoordige minister van Lande, Deneys Reitz. Eerst 't vorige jaar heeft het Parlement zonder stemming een wet aangenomen, waarbij o.m. aan voormalige burgers van de Z.A.R. en O.V.S., die indertijd weigerden dien eed af te leggen en die zonder nationaliteit waren, het Unieburgerschap verleend is. Daarbij waren o.a. Reitz en zijn zoon. Een stut en steun voor zijn volk in dagen van oorlog en vrede, zal de naam van Reitz blijven voortleven in Zuid-Afrika, waar men een district en een dorp naar hem genoemd heeft. Dr. Reitz was lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde sedert 1884 en eerelid van de Afd. Kaapstad van het A.N.V. Na den vrede van Vereeniging maakte Reitz het gedicht: ‘Vaarwel aan de Vierkleur’, dat nog in tal van huizen in Transvaal en den Vrijstaat hangt. Het werd door J.P.J. Wierts op muziek gezet en luidt: Niet langer mag de Vierkleur wapp'ren,
Met tranen gaven wij haar af,
Zij is met onze dode dapp'ren
Verdwenen in een eervol graf.
Gelukkiger zijn zij die vielen
Toen nog die Vlag werd opgebeurd,
Dan wij, die met bedroefde zielen,
Haar zagen in het stof gesleurd.
Voor haar is daar geen blijde morgen,
Wij scheiden van haar voor altijd,
In 't hart der Natie opgeborgen,
En aan 't Verleden toegewijd.
Gewijd aan die haar dapper droegen
De trotsche vijand te weerstaan,
Wier slappe armen haar omsloegen
Toen zij de dood zijn ingegaan.
Laat 't Nageslacht hen nooit vergeten,
Zoolang het menschdom duren zal
Tot zelfs de Hemelen zijn versleten,
En d'Aarde wankelt tot haar val.
FRED. OUDSCHANS DENTZ.
|
|