Neerlandia. Jaargang 38
(1934)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdJaarverslag van het Hoofdbestuur over 1933.Algemeen Overzicht.Indien wij alleen op de cijfers letten, staat het Algemeen Nederlandsch Verbond er niet zoo slecht voor; het aantal leden is gedaald, maar toch niet zoo onrustbarend: 523 op de 8003; de rekening sluit nog met een batig saldo, maar de invloed der tijdsomstandigheden doet zich op andere wijze gevoelen, ernstiger dan door achteruitgang in ledental of geldmiddelen. In Nederland heeft het Verbond, dat voor vruchtdragenden arbeid een krachtig ontwikkeld nationaal besef noodig heeft, niet het aandeel dat onze vereeniging toekomt in de opleving van dat besef, welke zich onbetwistbaar openbaart. De nationaal gevoelenden vinden elkaar in bonden en vereenigingen op grond van staatkundige of godsdienstige overtuiging, en stellen het stambelang, voor welks aankweeking het Verbond werd opgericht, daarbij achter. De aanrakingen, welke wij hadden met de groepen Vlaanderen en Nederlandsch-Indië waren maar zeer spaarzaam. De groepen Suriname en Nederlandsche Antillen doen goed werk, maar zonder dat daarbij het verband met de stamgenooten scherp in 't oog gehouden wordt. In Zuid-Afrika houden enkele getrouwen de afdeelingen Kaapstad en Bloemfontein in het leven, maar het nationale streven der Afrikaners is Afrikaansch; het besef, dat de Afrikaansche cultuur voor haar handhaving en ontwikkeling de Nederlandsche cultuur niet missen kan, is evenwel bij een bewuste en groeiende minderheid zeer levendig. De enkele afdeelingen in Europa buiten Nederland vertoonen, met een enkele uitzondering, geen teeken van leven. Men ziet, er is niet veel reden tot juichen, maar dit mag voor het Verbond niet anders dan een aansporing zijn om met alle nog ten dienste staande middelen de nationale gedachte te versterken en allen, die echt Nederlandsch voelen, te brengen tot aankweeking van het stambewustzijn en het gevoel van saamhoorigheid met stamgenooten en stamverwanten. Zeker moesten wij, om te beginnen, in Nederland zelf veel meer leden hebben, maar ook is het teleurstellend, dat de Nederlanders in Vlaanderen, met name Brussel en Antwerpen, zich maar steeds afzijdig houden van het Verbond. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdbestuur.Het hoofdbestuur onderging geen verandering, wat betreft de afgevaardigden der groepen. Van de raadgevende leden moest de heer G. Cronjé, vertegenwoordiger van Zuid-Afrika in ons hoofdbestuur, aftreden wegens terugkeer naar zijn geboorteland. Het hoofdbestuur verheugde zich zeer in de reden voor dit vertrek: zijn promotie, met lof, tot doctor in de letteren en wijsbegeerte, maar het betreurt tevens, dat daardoor de band moest worden verbroken met Dr. Cronjé, die in zijn studiejaren zooveel heeft bijgedragen tot versterking van de goede betrekkingen tusschen Nederlandsche en Afrikaansche jongeren. Wij mochten Prof. Dr. G. Besselaar bereid vinden, Zuid-Afrika als raadgevend lid in ons hoofdbestuur te vertegenwoordigen. De S.A.S.V.I.A. verzocht een vertegenwoordiger in zijn bestuur aan te wijzen. Mr. B. de Gaay Fortman nam die functie op zich. Als vertegenwoordiger van het Dietsch Studentenverbond trad als raadgevend lid op Mejuffrouw M.G. Schenk, in de plaats van den heer J.P.D. van Banning, die aftrad, omdat hij het te druk had als lid van den Senaat van het Utrechtsch Studentenkorps. In het laatst van 1932 - het werd in het verslag over dat jaar nog niet vermeld - ontviel aan het Verbond in Mr. Dr. C.F. Schoch een oud-lid van het hoofdbestuur, in wiens hart het Verbond een groote plaats had. Hij was één der oprichters en de eerste voorzitter van de groep Suriname, en tien jaar geleden trad hij uit het hoofdbestuur, waarin hij, 15 jaar lang een plaats van beteekenis innam. Op het graf van ons eerelid Dr. J. Th. de Visser werd op 9 Februari een gedenkteeken onthuld, waarbij onze | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
algemeene voorzitter het hoofdbestuur vertegenwoordigde. Drs. W. Goedhuys verkreeg met ingang van 1 April 1933 een vaste aanstelling als adminstrateur.
Geldmiddelen. Volgens de rekening over 1933 is de stand der geldmiddelen nog al gunstig, voor een groot deel echter het gevolg van toevallige omstandigheden. De uitkomst is, dat niet alleen het verlies aan het einde van 1932 ten bedrage van 889,35½ gld. is ingehaald, maar er nog een batig saldo van 1145,74½ gld. is verkregen. Dit is in hoofdzaak een gevolg, wat de baten betreft, van de ontvangst van 2228 gld. aan achterstallige bijdragen van de Groep Nederlandsch-Indië en een voordeelig saldo van 528,89 gld. van de rekening ‘Geschriften en propagandamateriaal’, terwijl in 1932 deze rekening belast werd met 521.88½ gld. voor een nieuwe uitgave van Taalzuivering. Daarnaast maakten lagere uitgaven de uitkomst gunstiger, n.l. ongeveer 2000 gld. minder voor Neerlandia (o.a. door het vervallen; van het omslag en het bijeenvoegen van de afleveringen voor Juli en Augustus) en 3700 gld. minder voor ‘overige werkzaamheden volgens artikelen 3 en 4’. Dit laatste is vooral hieraan toe te schrijven, dat reeds in 1932 deze rekening werd belast met de groote uitgaven voor de rolprent Bunschoten-Spakenburg. Aan ledenbijdragen werd 1400 gld. minder ontvangen dan in 1932. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Verbondswerk.Allereerst verdient vermelding, dat op 23 September 1933 een algemeene vergadering werd gehouden, voor de behandeling van een wijziging der Verbondswet. Deze wijziging was noodig, doordien op 31 December 1933 de tijd, waarvoor het Verbond was opgericht, verstrijken zou. Van deze gelegenheid maakte het hoofdbestuur gebruik om ook de wijziging van enkele artikelen aanhangig te maken. Daar deze wijzigingen geen beginselen raken, behoeven ze hier geen vermelding. Op de door de algemeene vergadering aangenomen wijzigingen werd bij Koninklijk Besluit van 2 December 1933 No. 37 goedkeuring verleend. In die vergadering reikte de algemeene voorzitter aan Prof. Dr. E.C. Godée Molsbergen den hem door het hoofdbestuur verleenden eerepenning in verguld zilver uit. In de daarbij gehouden toespraak vermeldde de voorzitter de verdiensten van Dr. Godée Molsbergen voor den Nederlandschen stam als hoogleeraar te Stellenbosch en stichter en leider van de Verbondsafdeeling aldaar, als hoogleeraar aan de Vlaamsche Universiteit te Gent tijdens den wereldoorlog, als voorzitter der afdeeling Batavia en inrichter der grootsche herdenking van J.P. Coen, en eindelijk als bestuurslid der Groep Nederlandsch-Indië. De streektaalfilm Bunschoten-Spakenburg, waarvan de opneming in het vorige jaarverslag werd vermeld, kwam gereed en werd op 26 Mei voor een groote schare genoodigden in het City-Theater in Den Haag vertoond, voorafgegaan door een verklarende inleiding van Prof. Dr. G.G. Kloeke. De perskritiek over deze voorstelling was niet onverdeeld gunstig, maar de documentaire waarde van deze rolprent wordt daardoor niet aangetast. Wel is gebleken, dat de vertooning van deze korte (15 minuten) rolprent, die voor het gewone bioscooppubliek geen bekoring heeft, in kleine afdeelingen van het Verbond nog te veel kosten vergt, en dat het beoogde doel nog beter bereikt zal worden, als wij er in slagen een levendig folkloristisch tooneeltje in elkaar te zetten, waarbij òf alle spelers de streektaal spreken, òf als dat niet mogelijk is, een uitlegger in de streektaal een verklaring geeft van het vertoonde. Zoodra de geldmiddelen weer wat ruimer zijn, wil het hoofdbestuur trachten zulk een plan te verwezenlijken. Zooals steeds, bleef het hoofdbestuur ook in dit verslagjaar niet achter met het blijk geven van zijn belangstelling en, indien de geldmiddelen het toelieten, met zijn steun voor al hetgeen voor onze stambeweging van beteekenis is. Behalve de instellingen, waaraan het Verbond geregeld financieele medewerking verleent, zooals de Nederlandsche leerstoel te Londen, de leerstoel van Prof. Dr. M. Bokhorst te Pretoria en het door hem gestichte Nederlandsch Cultuur Historisch Instituut aldaar, verleende het dit verslagjaar steun aan het 18de Dietsch Studentencongres te Nijmegen en aan de volkshulde voor Willem van Oranje te Delft. Het gaf aan de Suid-Afrikaanse Studentevereniging in Amsterdam een tegemoetkoming in de huisvesting der vereeniging (een deel daarvan werd door Groep Nederland en de afdeeling Amsterdam gedragen). Mede door den steun van het Algemeen Nederlandsch Verbond - het was de groep Nederland die dezen voor haar rekening nam - kon een lang gekoesterde wensch in vervulling gaan: de stichting van een leerstoel in de Zuid-Afrikaansche Taal- en Letterkunde aan de Gemeente-Universiteit te Amsterdam. Op aanstichting van het Dietsch Studentenverbond en de Suid-Afrikaanse Studentevereniging in Amsterdam werd in het leven geroepen de ‘Stichting tot bevordering van de studie van Taal, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis van Zuid-Afrika’. Het was deze stichting, die den leerstoel instelde, welke werd bezet door Dr. G. Besselaar, eertijds hoogleeraar te Pieter Maritzburg, die den 9den October zijn intree-rede hield. Onze groep Nederlandsche Antillen en de afdeeling Curaçao der Koninklijke Vereeniging Oost en West namen het initiatief om in 1934 het feit te herdenken, dat 300 jaar geleden de band werd gelegd tusschen Nederland en dat gebied. Om die gewichtige gebeurtenis ook hier te lande te herdenken, hebben het hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond en dat van Oost en West een herdenkingscommissie gevormd, waarvan onze algemeene voorzitter de leiding heeft. Het hoofdbestuur vatte in het verslagjaar het denkbeeld op om een onderzoek in te stellen naar de nog al eens gehoorde klachten over ons onderwijs, dat het n1. te weinig gedragen wordt door een nationalen geest. Verscheidene deskundigen werden reeds uitgenoodigd om een commissie te vormen tot het houden van een stelselmatig onderzoek en het beramen van middelen om het euvel tegen te gaan. Den 11den April j.l. is de commissie geinstalleerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 30sten Augustus richtte het hoofdbestuur een adres tot den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, waarin het zijn in 1930 gedaan verzoek herhaalde om een vaste commissie in het leven te roepen, die voortdurend haar aandacht aan het spellingvraagstuk zal wijden. Zooals bekend is heeft de Minister kort daarop, zij het dan niet op de door ons voorgestelde wijze, het spellingvraagstuk ter hand genomen. In de Commissie tot aanbeveling van een compromis, die zich in verband daarmee heeft gevormd, is het hoofdbestuur vertegenwoordigd door den algemeenen secretaris. Tot denzelfden Minister wendde het hoofdbestuur zich met het verzoek om, bij de wijziging der wet op het Hooger Onderwijs, strekkende tot beperking van de toelating van buitenlandsche studenten, den voorrang, welke aan Nederlandsche studenten zou worden verleend, ook toe te kennen aan Vlaamsche en Zuid-Afrikaansche studenten. Zijn Excellentie gaf daarop te kennen, de Colleges van Curatoren reeds gemachtigd te hebben tot inschrijving van hen, die de Belgische nationaliteit of het onderdaanschap der Unie van Zuid-Afrika bezitten. Met eenigen schroom richtte het hoofdbestuur een adres aan den Minister van Buitenlandsche Zaken om de posten voor subsidie aan den Nederlandschen Bond in Duitschland, en voor de Nederlandsche cursussen in Pruisen, welke van de ontwerp-begrooting voor 1934 waren geschrapt, zij het dan tot een verminderd bedrag, weer daarop te brengen, maar de Minister kon daartoe geen termen vinden. De gelegenheid tot briefwisseling tusschen leerlingen van Nederlandsche en Afrikaansche scholen, welke het vorig jaar door den te grooten toevloed van aanvragen uit Nederland tijdelijk moest worden gesloten, kon weer geopend worden, daar Mevrouw Boëseken te Kaapstad, die deze zaak met zooveel toewijding verzorgt, ons berichtte, dat zij weer veel aanvragen van Afrikaansche jongens en meisjes had. Uit het legaat Van der Linden werd met ingang van 1 September 1933 voor twee jaar een beurs van 450 gld. verleend aan een Zuid-Afrikaansch student, ter voltooiïng van zijn studie in de geneeskunde. Uit het legaat Rikkers werd aan een ander Zuid-Afrikaansch student een tegemoetkoming verleend in de drukkosten van zijn proefschrift. (Slot volgt.) |
|