Nationale verplichtingen.
Dat ook in Nederland in den laatsten tijd de drang om uiting te geven aan de liefde voor het Vaderland, sterk toegenomen is, vindt thans wel algemeene erkenning.
Men late zich daardoor echter niet verleiden te denken, dat op dat punt alles nu zoo mooi is als 't zijn kan.
Hiermede is niet bedoeld te zeggen, dat er nog altijd een volksdeel is, dat op zijn best gematigd onverschillig is - 't geen, indien juist, op zichzelf toch reeds een belangrijke verbetering beteekenen zou in vergelijking met korten tijd terug -, maar ook bij de groote meerderheid, die eerlijk overtuigd is in liefde voor het Vaderland voor niemand onder te doen, kan die liefde niet als volkomen zuiver zoo maar aanvaard worden.
Eén van de graadmeters voor zuiverheid is of men zich er op toelegt zooveel mogelijk aan de voortbrengselen van het eigen land de voorkeur te geven boven die uit den vreemde. Meer dan ooit is het in dezen uiterst zorgvollen tijd plicht de eigen nijverheid te steunen. Hoevelen echter zijn er nù nòg, die zich van dien plicht geen rekenschap geven. Nog altijd zijn de Nederlanders, die zonder nadenken vreemde voortbrengselen koopen, hoewel het eigen land volledig in staat is te leveren wat zij wenschen, veel te talrijk. Niemand zou, vooral nu in de omringende landen met de uiterste scherpte aan de eigen voortbrengselen de voorkeur gegeven wordt, zijn plicht mogen verzaken. Het is nog altijd niet algemeen doorgedrongen dat het hier één der middelen betreft om het vaderland, dat men zoo lief heeft, boven water te houden.
In den strijd tegen het onnoodig gebruik van vreemde talen en vreemde woorden heeft de vaderlandsliefde ook nog niet overwonnen, en de mooie Nederlandsche taal kan zich allerminst gekoesterd en verzorgd gevoelen door allen, die zich hevig verontwaardigd zouden toonen, wanneer hun vaderlandsliefde in twijfel getrokken werd. Dezen hebben in zoover gelijk, dat van opzet geen sprake is, maar zich geen rekenschap te geven van de verplichtingen, die men tegenover zijn taal heeft, is ook een ernstige fout.
Van overwegend belang hierbij is de houding van hen, die op hooge en belangrijke posten geplaatst zijn. Wat dezen doen en zeggen, vindt gemakkelijk navolging bij de massa. Het is derhalve in de eerste plaats hun plicht, onder alle omstandigheden onze taal zoo zuiver en mooi mogelijk te spreken en te schrijven en haar vrij te houden van vreemde woorden, waarvoor zonder bezwaar Nederlandsche gebruikt kunnen worden; hun plicht ook om zich tegenover vreemdelingen van onze taal te bedienen, wanneer zij weten dat dezen haar verstaan. Daaruit spreekt een nationale waardigheid, die de vreemdeling volkomen waardeert.
Zoo is het zeer te betreuren, dat de Gouverneur-Generaal van Ned. Indië in zijn telegram van rouwbeklag aan Koning Leopold III van België de Fransche taal gebruikte, en er dus blijkbaar niet aan gedacht heeft, dat Z.M. regeert over 4½ millioen stamgenooten, onze taal voortreffelijk spreekt en zich op zijn reizen in Ned.-Indië uitsluitend van onze taal bediende.
Dringend noodig is ook, dat met kracht opgetreden wordt tegen de ontstellende slordigheid, waarmede het Nederlandsche volk onze taal tegenwoordig spreekt, en vooral schrijft.
De schuld daarvan zal ten deele liggen bij het onderwijs, maar het is ook een uiting van de onverschilligheid, die op elk gebied zich bij zeer velen vastgezet heeft.
Voor het vervullen van zijn plichten tegenover de gemeenschap, voor toewijding om de algemeene belangen en de belangen van anderen te dienen, op hoe bescheiden terrein ook, voelen zeer velen niets meer. Men haalt naar zich toe, wat men halen kan, het belang der gemeenschap, ook van de eigen nationale gemeenschap is, trots veel hoera-geroep, bijzaak, zoo niet erger.
Het is de hoogste tijd dat het Nederlandsche volk zich veel meer bewust wordt van zijn verplichtingen tegenover eigen land en stam en daarnaar handelt, wil het niet door de zeer krachtig opgeleefde en opofferende nationale gemeenschappen om zich heen ten slotte doodgedrukt worden.