Neerlandia. Jaargang 38
(1934)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Amerika | |
Nederlanders in Zuid-Amerika.Zoo nu en dan hoort men wat van onze landgenooten die in Zuid-Amerika wonen, maar het is niet veel. Geregelde berichtgeving, zooals uit Zuid-Afrika of uit Noord-Amerika, krijgt men niet. Er is één afdeeling van het A.N.V. - in Rio de Janeiro - en er is één vertegenwoordiger van het Verbond: de heer Voorsluys te Carambehy (waarover straks nader), maar men hoort over 't algemeen niet veel van de Nederlanders daarginds. Een reis, die ik onlangs gemaakt heb door de kuststrook van Brazilië, Uruguay en Argentinië (met twee insteken binnenwaarts), geeft mij aanleiding om iets te vertellen van wat ik gezien en gehoord heb van de Nederlanders in Zuid-Amerika...., d.w.z. in dat betrekkelijk kleine deel van Zuid-Amerika.
Er is, daarginds, tweeërlei leven van Nederlanders: in de steden en op het land. Die twee vormen van leven zijn scherp gescheiden en hebben weinig aanraking met elkaar, hetgeen hoofdzakelijk een gevolg is van de ontzaglijke afstanden. Te Rio de Janeiro wonen een kleine 150 landgenooten (op een bevolking van 1.730.000 zielen). Voorts wonen er nog eenigen in Saô Paulo en deszelfs havenplaats Santos en enkelen in de Noordoostelijke havens Bahia en Pernambuco en in de Zuidwestelijke Porto Allegre en Rio Orande do Sul. Maar de kleinste afstand van een dier plaatsen naar Rio de Janeiro is ongeveer 12 uur (per spoor van Saô Paulo of per boot van Santos) en men begrijpt dat er, al telt men zulke afstanden daar veel minder dan hier, toch niet licht iets komt van ‘eens eventjes aanloopen’. Nu is er, in Brazilië - in héél Brazilië, niet alleen in de kuststrook die ik heb bezocht - maar één Nederlandsche kolonie op het platteland en die is gelegen in het binnenland, in den Staat Paraná (zooals men weet is Brazilië een Statenbond gelijk de V.S. van Noord-Amerika) en wel op 20 uur sporens van de naast bij gelegen groote stad Saô Paulo. Natuurlijk is er tusschen deze lieden en hun landgenooten in Saô Paulo geen verkeer. En in het dichterbij liggende plaatsje Castro wonen, voor zooveel ik weet, geen Nederlanders, terwijl in de, iets verder (toch altijd weer op eenige uren sporens) verwijderde hoofdstad van Paraná, Curityba, één landgenoot gebruik maakte van de gelegenheid die onze gezant bij zijn bezoek ter plaatse had gegeven om hem te begroeten. Meer schenen er daar trouwens niet te zijn. Men zal dus begrijpen dat er, tusschen dat vereenzaamde groepje landlieden in Carambehy en de kleine groepjes stedelingen, weinig of geen aanraking bestaat. Ik moet er echter aanstonds bijvoegen dat daarin nu weldra in zooverre verandering zal komen als de nieuwe Nederlandsche Consul in Saô Paulo, de heer Berkhout, zijnen landgenooten heeft toegezegd dat hij den verkoop van hun producten in die stad zou bevorderen. De heer Berkhout is zelf in Carambehy geweest en stelt belang in de kolonie, zoodat er nu wel eenig verkeer tusschen dat stukje Nederlandsch boerendom en het Nederlandsche Consulaat in Saô Paulo zal ontstaan. De vorige, onlangs overleden, Nederlandsche Consul, de heer Zerrenner, was een voortreffelijk man, die zeer veel voor de Nederlanders in de plaats zijner inwoning heeft over gehad, maar hij was een Duitscher en kwam, mede door zijn hoogen leeftijd, zelden meer buiten de stad. En de heer Guimarraes, de consul in Curytiba (die veel dichter bij woont dan de heer Berkhout) is een allerbeminnelijkste Braziliaan, maar stelt natuurlijk niet zooveel belang in een Nederlandsche kolonie als een Nederlander. Carambehy heb ik waarlijk een merkwaardig stuk ‘Nederland in den Vreemde’ gevonden. Vooreerst omdat het de eenige Nederlandsche agrarische kolonie in heel Zuid-Amerika is, die geslaagd mag heeten, en ten tweede omdat deze kolonie, na meer dan 20 jaar te hebben bestaan, nog zuiver Nederlandsch is gebleven. Zóó zuiver dat meer dan één van de kolonisten nog niet eens de landstaal kent (Portugeesch), hetgeen mogelijk is door de groote mate van afzondering en doordien slechts enkelen naar Castro gaan om daar de boter en de kaas voor allen ter markt te brengen. Het onderwijs wordt trouwens tot nu toe uitsluitend in het Nederlandsch gegeven (door den reeds genoemden heer Voorsluys), zoodat ook alle kinderen zuiver Nederlandsch spreken en onze gezant, toen hij de kolonie bezocht (ik bevond mij, evenals de heer Berkhout, in zijn gezelschap), niet alleen met oud en jong onze taal kon spreken, maar ook, in het kerkje, door een talrijk kinderkoor met het Wilhelmus en met verscheidene andere Hollandsche liederen werd ontvangen. Eerst thans zal er ook een Braziliaansche onderwijzer komen, omdat het voor de kinderen toch lastig is dat zij de landstaal niet leeren. Maar deze kolonie is, zooals ik al opmerkte, vooral merkwaardig omdat zij de eenige werkelijk en duurzaam geslaagde Nederlandsche agrarische kolonie in heel Zuid-Amerika isGa naar voetnoot*. Alle andere zijn òf mislukt en verdwenen òf hebben, door menging met andere elementen, haar Nederlandsche karakter geheel verloren. Waartegenover men, in Brazilië zoowel als in Argentinië, tal van Duitsche, Engelsche, Italiaansche, Poolsche, enz. kolonies kan vinden, die bloeien èn die hun oorspronkelijke karakter hebben behouden.Woning in Carambehy.
Hoe dat nu komt, waardoor alléén Carambehy zich kon handhaven en ook als Nederlandsche nederzetting het ‘Je maintiendrai’ zoo mooi bleef hoog hou- | |
[pagina 38]
| |
den, laat ik nu rusten; het zou deze bespreking te zeer doen uitdijen. En om dezelfde reden ga ik ook niet dieper in op het zonderlinge verschijnsel dat Carambehy weliswaar meer hofsteden telt dan in het begin, maar in het geheel niet van type is veranderd, zooals toch elke geslaagde kolonie pleegt te doen. Alles is er nog net als in het eerste jaar: elke hofstede staat op zichzelve, het kerkje eveneens, een vereenigingslokaal, behalve de kerk (de bevolking is bijna geheel gereformeerd) is er niet en er bestaat zelfs niet de minste ‘kom’ van een dorp. Wat dat betreft is alles nog geheel primitief. Maar de menschen zijn er tevreden op den nog al schralen grond, waar ze echter goed vee voor hun zuivel kunnen telen en in het frissche hoogvlakte-klimaat, waar Hollandsche herfsttemperatuur kan heerschen en waar het nooit zeer warm of bar koud is. De gezant, Dr. Hubrecht, was verrukt over Carambehy. Over de zuivere, degelijke, rustig opgewekte sfeer vooral en over het simpele land, dat bosschen noch rivieren noch bergen heeft, maar heuvelglooiingen en wijde einders zooals men die bij ons in de Oostelijke provinciën óók wel kent. Hij heeft er, een paar maanden na zijn eerste bezoek, zijn heele gezin gebracht om daar wat te logeeren. Bij de bewoners, want een logement bestaat er niet. * * * In Argentinië staat het eenigszins anders. Er zijn, in Buenos Aires (metropolis van 2.195.200 inwoners) veel meer Nederlanders dan in Rio; men zei mij: 500 à 700. En er bestaat daar niet alleen een Nederlandsche vereeniging (tot voor korten tijd met uitsluitend liefdadig doel), maar ook een Nederlandsche Kamer van Koophandel. Die geeft geregelde ‘Mededeelingen’ uit en daarnaast redigeert haar administrateur, de heer Chr. van Balen, nog een zeer lezenswaard eigen Maandblad. De meesten van deze Nederlanders zijn, evenals die te Rio, verbonden aan filialen van Nederlandsche ondernemingen zooals de Hollandsche Bank-Unie (tot voor kort: Holl. Bank v. Z.-Amerika), de Kon. Holl. Lloyd, Philips, de Kon. Petroleummij., enz., maar ook wel aanHet kerkje van Carambehy.
niet-Nederlandsche. Er is zelfs een Nederlander al sinds jaren als notaris gevestigd (de heer Broens) en hij is juist ook onze Consul. Wel is hij geen Nederlandsch onderdaan meer, doch in zijn spreken hoorde men nog niets van een vreemdeling. Voorts zijn er, in de kleinere steden van het binnenland, zooals Rosario, Santé-Fé en de Paraguyaansche hoofdstad Asuncion, nog eenige Nederlanders in aannemers- of in graanbedrijven werkzaam, waarvan (van die bedrijven bedoel ik) enkele een voorname plaats innemen. Het gaat dezen stedelingen in den tegenwoordigen tijd niet voor den wind. De crisis drukt zwaarder op Argentinië dan op Brazilië (hoe dat komt, laat ik ook weer rusten) en ik vond de stemming onder de Nederlanders te Rio dan ook opgewekter dan die te Buenos Aires, al was ze daar toch ook nog vrij wat monterder dan bij, ons te lande. Maar bepaald slecht staat het in de, nog zeer jeugdige,St. Nicolaasfeest der Nederlandsche Vereeniging te Rio de Janeiro.
Nederlandsche agrarische kolonie van Los Pinos, ofschoon deze tamelijk wat aanraking heeft met de landgenooten in Buenos Aires. Ik heb daarover niets | |
[pagina 39]
| |
dan gejammer gehoord, zoo van offieieele als van nietofficieele zijde en dat pessimisme kan men bevestigd vinden in het laatst verschenen nummer van het bovenvermelde ‘Maandblad’, waarin de heer Van Balen ook de oorzaak van het getob met Los Pinos uiteen zet. En andere zuiver Nederlandsche (Staatsnederlandsche) kolonies zijn er in Argentinië niet. * * * Ik ben van deze landen teruggekomen met den sterken indruk, dat daar de naaste toekomst van de wereld ligt en dat Nederland zich een veel grooter aandeel in die toekomst behoorde te verzekeren dan het thans daarin heeft. Dit durf ik zeggen, allen pessimisten ten spijt die waarschuwen tegen de vele onzekerheden daarginds, Die zijn er, maar waarom zijn er nochtans zooveel groote zaken in handen van Engelschen, Amerikanen, Duitschers, Italianen, Franschen en niet in die van Nederlanders? En waarom kan men wijzen op tientallen bloeiende agrarische kolonies van die andere volken en, voor Nederland, alléén op Carambehy? Wij hebben het ons, in de laatste halve eeuw, te makkelijk gemaakt, hebben onze producten zoo dicht mogelijk bij huis willen verkoopen en zijn hier aan veel te veel welvaart en gerief gewend geraakt, om elders nog te kunnen aarden. Moet de ontplooiing van Zuid-Amerika, die nu op genie van Noord-Amerika staat te volgen, buiten ons omgaan? De oogen open en de handen gereed! Er gaat daar wat gebeuren. Laat ons erbij zijn!
C.K. ELOUT. |
|