Neerlandia. Jaargang 37
(1933)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVoetspoor der Vaderen!Nederlandsche invloed in het buitenland in het verleden.
| |
[pagina 131]
| |
op Gothland, één van de stad Lubeck, één van Soest en één van Dortmund. Dat ook reeds in den beginne Nederlanders aan dat handelsverbond hebben deelgenomen, blijkt daaruit, dat het Nowgorodsche verdrag van 1229 gesloten werd door burgers als afgevaardigden van de Duitsche Gothlanders, kooplieden uit Lubeck, Soest, Munster en nog enkele Duitsche steden, doch ook door twee uit Groningen. Het aantal deelnemende steden nam nog toe en klom spoedig tot ongeveer 30, alle gelegen tusschen Keulen en Utrecht in het Westen, en Reval in het Oosten. Tezamen vormden zij de ‘Vereenigde Gothlandvaarders van het Roomsche Rijk’. Wel was het geen rijksinstelling en waren zij geheel op eigen kracht aangewezen, doch gaarne dekten zij zich met de vlag van het rijk, omdat hun invloed tegenover de buitenwereld daardoor grooter was. Wisby werd onder hun beheer een groote, machtige handelstad. Ook de Nederlanders waren daar vertegenwoordigd, getuigen de overblijfselen van een eigen kerk, de St. Geertruida-kerk, waarvan Marcellus Emants in zijn ‘Reis naar Zweden’ melding maakt. Door de welwillende medewerking van de Zweedsche Vereeniging tot bevordering van het Vreemdelingen-Verkeer, is het mij mogen gelukken in het bezit te geraken van een foto van de ruïne dezer kerk. De Vereenigde Gothlandvaarders steunden elkaar op allerlei wijzen. Teekenachtig is een voorval in 1287. Op de Estlandsche kust had een strandroof plaats gehad en naar aanleiding daarvan besloten de verbonden steden eenstemmig, dat alle steden, in welker nabijheid goederen door schipbreuk of strandroof verloren; zouden gaan, openlijk het koopen of verkoopen van dergelijke goederen zouden verbieden; dat zij diegenen, die daardoor schade hadden geleden, met raad en daad zouden bijstaan in hunne pogingen om het verlorene terug of vergoed te krijgen. Steden, welke zich niet naar dat voorschrift gedroegen, zouden geldboeten en andere disciplinaire straffen beloopen en bedreigd worden met uitzetting uit het verbond. De handel bleef niet beperkt tot de Oostzee; de Keulenaars hadden reeds op het einde der 12de eeuw een ‘Guild Hall’ te Londen bezeten, met het recht daar alleen handel te drijven, of anderen tegen betaling van een zeker recht, daartoe te machtigen; in 1266 verkregen ook de Hamburgers dat recht, hetwelk spoedig daarop zich uitstrekte tot alle, op Engeland varende Duitschers - waaronder ook te verstaan de aangesloten Nederlandsche steden. Nog belangrijker was de uitbreiding van het handelsverkeer met de Vlaamsche steden, vooral met Brugge, toen een der rijkste en machtigste steden van West-Europa, en als havenstad aan het Zwin een marktplaats voor alle mogelijke natiën van Zuid-Europa, en tevens voor den uitvoer van een, voor dien tijd, buitengewoon ontwikkelde weefnijverheid. De Hanze, zooals men de vereeniging langzamerhand was gaan noemen, verbond de belangrijkste centra van West en Oost met elkander. De producten van het dicht bevolkte Vlaanderen en de voortbrengselen van Zuid-Europa werden gevoerd naar het nog slechts dun bevolkte en weinig ontwikkelde Oosten, van waar de massavoortbrengselen, hout, graan, teer, pelswaren en andere, waaraan het Westen behoefte had, in ruil werden verstrekt. Wel heeft de Hanze in 1494 haar kantoor Nowgorod, wegens ondervonden groote moeilijkheden met den Russischen Czaar moeten opgeven, maar een onoverkomelijke slag is dit voor haar niet geweest; de Oostelijke steden in Pruisen en de Baltische landen hadden zich zóó ontwikkeld, dat zij de taak van Nowgorod grootendeels hadden overgenomen. Wisby heeft zich op den duur niet als hoofdzetel van het Verbond kunnen handhaven. De stad Lubeck, begunstigd door hare ligging, beveiligd tegen vijandelijke aanvallen, ontwikkelde zich zóó snel en verkreeg, ook door de belangrijke diensten aan de verbondssteden bewezen, zóó grooten invloed, dat reeds op het einde der 13e eeuw, de hoofdzetel daarheen werd verlegd. Met Lubeck als hoofdleider heeft de Hanze haar grootste tijdperk van macht en van bloei doorleefd. Hoeveel steden in het geheel bij het Verbond aangesloten zijn geweest, is volgens Schäfer, den bekenden geschiedschrijver der Hanze, niet met volstrekte zekerheid te zeggen. Gewoonlijk wordt dat aantal aangenomen ongeveer 70 te zijn geweest. Van de Nederlandsche steden hebben daartoe behoord Arnhem, Nijmegen, Tiel en Zaltbommel aan Rijn en Waal, Roermond, Venlo en 's Hertogenbosch aan de Maas; Kampen, Zwolle, Hasselt, Deventer, Zutfen, Doesburg en Doetinchem in het IJsselgebied; de Geldersche steden Harderwijk en Elburg aan de Zuiderzee; verder Groningen, Stavoren, Hindeloopen, Sneek en Bolsward. De Friesche en Groningsche steden zijn maar tijdelijk aangesloten geweest; bij verschillende aangelegenheden neigden zij tot de Hollandsche en Zeeuwsche, die nooit lid van de Hanze zijn geweest. Kampen is de eenige Nederlandsche stad, die in de Hanze een leidende positie heeft ingenomen. In de eerste tijden geschiedde het vervoer van goederen uit het Oosten, voor zoover over zee, met kustvaarders niet verder dan tot Lubeck. Vandaar ging het geheel over land, of met kleine vaartuigen langs de Trave en een gegraven kanaal naar de Elbe, tot Hamburg; dan langs de Waddeneilanden naar de Zuiderzee; en verder langs de Hollandsche of Utrechtsche binnenwateren naar de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche stroomen; naar Brugge langs Sluis, door het Zwin. Zoo ook omgekeerd. Geheel over zee waagde men zich niet. Eerst omstreeks het midden der 13de eeuw wordt gewag gemaakt van Westersche zeelieden, die om kaap Schagen en door de Sont in de Oostzee kwamen. Omtrent die vaart door de Hollandsche binnenwateren heeft Dr. J.G. Nanninga in zijn academisch proefschift ‘Het handelsverkeer der Oosterlingen doorRuïne van de St. Geertruida-kerk te Wisby.
| |
[pagina 132]
| |
Holland in de dertiende eeuw’ 1921, belangwekkende bijzonderheden medegedeeld. Toen de zg. ‘Ommelandsvaart’ door de Hollanders en Friezen, die reeds vroeg als stoute zeelieden bekend stonden, meer gevolgd werd, was dit voor vele Hanzeleden, die zich daardoor voordeelen zagen ontgaan, niet aangenaam. De Lubeckers schijnen er voor gezorgd te hebben, dat die zeevaart buiten om, voorloopig geen te groote afmetingen aannam. Er is althans een brief bekend van het jaar 1280, waarin de Overijsselsche steden Kampen en Zwolle, als onderdanen van den aartsbisschop van Utrecht, de Lubeckers bedanken voor hunne bemoeiïngen tot herstelling van het ‘oude recht’, volgens het welk de Friezen niet naar Gothland mochten varen en de Gothlanders niet naar de Noordzee; en waarbij er tevens op aangedrongen werd, dat de Sont voor de Engelschen gesloten zou worden. Intusschen heeft blijkbaar de concurrentie door de ‘Ommelandsvaart’ vooreerst de Hanzeatische belangen niet in zeer hinderlijke mate geschaad, en wel daarom, dat het overzee-verkeer uitsluitend zich bepaalde tot het betrekkelijk weinig kostbare massavervoer; terwijl voor het vervoer van de kostbare stukgoederen men de voorkeur bleef geven aan het veiliger verkeer over Lubeck - Hamburg. De verhouding bleef daardoor voorloopig nog vriendschappelijk, al werden ook langzamerhand beschermende maatregelen tegen de Hollandsche concurrenten genomen.Ga naar voetnoot*) In den strijd van de Hanze tegen Koning Waldemar van Denemarken hebben althans Amsterdam en Brielle de uitnoodiging aangenomen tot deelneming aan een, in 1367 te Keulen gehouden congres tot ouderlingen bijstand, en hebben zij, evenals andere, wel aangesloten Nederlandsche steden, schepen geleverd voor de vloot, die met behulp van den Zweedschen koning Albrecht van Mecklenburg, Kopenhagen heeft genomen, Skonen voor de Zweden heroverd en den Deenschen koning tot de vlucht heeft gedwongen. Volgens Wagenaar, Geschiedenis van Amsterdam, heeft reeds vóór dat de vrede van Stralsund in 1370 gesloten werd, Albrecht aan de Hollandsche en Friesche steden, die hem geholpen hadden, vrijheid verleend om in Denemarken en Skonen, zoover hij beide deze landen:, binnen den tijd van het verbond mocht machtig worden, te komen handel drijven, zoowel te water als te land, zonder dat zij, in geval van schipbreuk, eenig strandrecht schuldig zouden zijn, maar integendeel volle vrijheid zouden hebben om hare gestrande goederen alom te benaderen. De tollen, welke zij van allerlei waren hadden te betalen, werden op een matig bedrag gesteld. Voorts vergunde de koning aan de stad Amsterdam om op Skonen, inzonderheid te Falsterbö een loge of kantoor te mogen hebben en daar een voogd aan te stellen, belast met het gerechtelijk bewind. De bewoners van die volksplanting mochten vrij bier tappen (de brouwerij was in de Nederlanden een bedrijf van beteekenis), laken en lijnwaad uitsnijden en verkoopen of eenig handwerk uitoefenen. Zij mochten vrij visschen in de wateren van Skonen, en daartoe hun eigen vischschuiten gebruiken, mits betalende van elke schuit een mark Skonens. Ook mochten zij onder gelijke belasting zich bedienen van hun eigen wagen en praam. De kooplieden mochten verder hun eigen goederen in de havens des rijks van het eene schip in het andere overladen en binnenslands van de eene markt naar de andere vervoeren, zonder daarvoor tol schuldig te zijn. Zij mochten op weg van hun schip naar hun herberg en terug, wapenen dragen. Goederen van overledenen werden door den Voogd aanvaard en aan de wettige erfgenamen, hetzij binnens- of buitenlands, uitgeleverd. Ook in het begin der 15de eeuw deed Amsterdam mede aan de beteugeling van de Victaliebroeders of Likedelers, een zeerooversgemeenschap op communistischen grondslag, gevestigd in Oost-Friesland, die de zee onveilig maakte en aan den Hanseatischen handel geweldige schade berokkende. Het zooeven genoemde schiereiland Skanör of Falsterbö, de Z.W.-hoek van Skonen, is van de 13de tot de 16de eeuw van buitengewoon groot belang geweest wegens de haringvisscherij; van daar zijn beteekenis voor de Hollanders, die zich op groote schaal met dit bedrijf bezig hielden. Naast den vischhandel ontwikkelde zich daar ook een groote handel in allerlei andere artikelen; het was de plaats, van waar uit Zweden voor een groot deel van zijn buitenlandsche behoeften voorzien werd; een tijdlang heeft het behoord tot de belangrijkste verkeerscentra van Noord-Europa.Ga naar voetnoot*) De Hanze had hare handelsbetrekkingen nog verder uitgestrekt dan tot de Oostzee, Engeland en de Nederlanden, en was ook een levendigen handel begonnen op Bergen in Noorwegen, vooral in stokvisch. De Engelschen en Franschen wisten zij daar vandaan te krijgen. Met de Hollanders hebben zij dat niet klaar kunnen spelen; niettegenstaande allerlei strubbelingen zijn dezen de vaart op Bergen blijven volhouden en met groot succes. De zg. ‘Deutsche Brüche werd door hen altijd druk bezocht. In de ‘Baltische Archivalia’ van Prof. Kernkamp (blz. 20) trof ik een aardige teekening aan van die ‘coopmansbrugge’ of ‘brücke’, waarschijnlijk dagteekenend uit de tweede helft der 16de eeuw, die met een teekening, voorkomende in Dr. Schäfer's werk ‘Die Deutsche Hanse’, een goed beeld geeft van die vroegere Bergensche haven. ‘Koopmansbrugge’ te Bergen. Uit Dr. D. Schäfer: Die Deutsche Hanse.
De Hollandsche handel op Bergen werd voornamelijk gedreven door Amsterdam, waar vele jaren heeft bestaan | |
[pagina 133]
| |
‘Koopmansbrugge’ te Bergen, grafisch voorgesteld. Uit Dr. G.W. Kernkamp. Baltische Archivaliën.
staan een ‘Bergenvaardersgilde’, dat er een eigen ‘Bergenvaardershuis’ op na hield, gelegen aan den Amstel, even buiten de toenmalige Regulierspoort. Wagenaar vermeldt in zijn meergenoemd werk o.m. een stedelijken gildebrief van het jaar 1539, behelzende allerlei aardige bijzonderheden omtrent de rechten en verplichtingen van die gildebroeders.
***
Mijn artikel in het vorige nummer van ‘Neerlandia’, dat hoofdzakelijk handelde over Friedrichstadt a/d. Eider, vereischt eenige aanvulling. Tot mijn leedwezen was het mij niet bekend, dat reeds in 1909 artikelen in het tijdschrift van het Verbond waren verschenen van de hand van Dr. F. Pont, die jaren lang als leider van de Remonstrantsche gemeente aldaar heeft gewoond, en in 1913 een verhandeling van grooteren omvang ‘Friedrichstadt a/d. Eider. Die holländische Kolonisation in den letzten Jahren des spanisch-niederländischen Krieges’ het licht heeft doen zien. Van bevriende zijde daarop opmerkzaam gemaakt, heb ik mij gehaast van die boeiend geschreven, zaakrijke artikelen kennis te nemen waaruit ik stellig menige waardevolle ,aanvulling had kunnen overnemen. Den lezers van ‘Neerlandia’, die belangstellen in het wedervaren van dit, voor ons zoo belangwekkende stadje, moge ik de lezing van bovenbedoelde geschriften ten zeerste aanbevelen. F. DEKKER. |
|