Neerlandia. Jaargang 37
(1933)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe beteekenis van Curaçao voor Nederland.Onze Westindische bezittingen zijn veel minder bekend dan onze ‘Oost’, niettegenstaande zij zich toch een kleine 300 jaren in ons bezit bevinden. Velen meenen zelfs dat ‘de West’, evenals ‘de Oost’, uit één samenhangend gebied bestaat. Suriname en Curaçao zijn echter twee afzonderlijke gouvernementen, op niet minder dan 1000 zeemijlen afstand (ruim 1800 K.M.) van elkaar gelegen en van elkaar gescheiden door het vasteland van Zuid-Amerika, benevens door tal van Venezolaansche, Engelsche en Fransche eilanden. Te zamen vormen zij onze Westindische koloniën, maar voor het overige hebben zij niet veel met elkaar gemeen. Het is eigenlijk wel merkwaardig dat wij, Nederlanders, zoowel de verschillende eilanden in de Caraïbische Zee, welke te zamen het Gouvernement Curaçao uitmaken, als Suriname, dat, geheel afgescheiden daarvan dicht onder den evenaar op het vasteland van Zuid-Amerika ligt, met den gemeenschappelijken naam van West-Indië betitelen. De andere naties verstaan hieronder uitsluitend de eilanden in bovengenoemde zee en voegen aan Suriname de nadere plaatsbepaling: ‘Nederlandsch Guyana’ toe. Om dit te begrijpen, moet men nagaan hoe de naam West-Indië ontstaan is. Toen Columbus zijn bekenden tocht begon, luidde zijn opdracht niet nieuwe landen te ontdekken, maar - door steeds westelijk aan te houden - ten slotte Indië te bereiken, waarvan de Oostelijke toegangsweg door de Portugeezen en Hollanders zorgvuldig geheim gehouden en onveilig gemaakt werd. Toen Columbus, westelijk varend, op land stootte, meende hij de eerste jaren vast en zeker dat hij Indië bereikt had en noemde hij het nieuw gevonden gebied daarom West-Indië, terwijl hij aan de bewoners den naam ‘Indios’ - inboorlingen van Indië - gaf. Daaruit is te verklaren dat de oorspronkelijke bewoners van Amerika, alhoewel zij met Indië niets te maken hebben, toch Indianen genoemd worden. Nu heeft Columbus niet dadelijk het vasteland bereikt, doch heeft hij eerst voet aan wal gezet op het eiland Guanahani, dat hij San Salvador doopte. Later zijn steeds meer eilanden verkend en ten slotte heeft men het vasteland gevonden. Men heeft deze eilanden later de ‘ante-islas’; de ‘vóór-eilanden’ genoemd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waaruit weer de naam ‘Antillen’ is ontstaan; thans de verzamelnaam voor alle Westindische eilanden. In dit verband beschouwd, heeft Suriname dus feitelijk niets met West-Indië te maken. Wèl daarentegen het Gouvernement Curaçao, dat uit zes eilanden bestaat, waarvan er drie: Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten (dit laatste is half Fransch, half Nederlandsch) tot de z.g. Bovenwindsche eilanden behooren, terwijl Aruba, Curaçao en Bonaire, op ongeveer 1000 K.M. afstand ten Zuiden daarvan gelegen, gerekend worden tot de Benedenwindsche eilanden. De afleiding van deze groepsbenamingen is de volgende. In de Caraïbische zee waait de wind vrijwel steeds uit het Noord-Oosten; de Noordelijke eilanden liggen dus boven den wind t.o. van de Zuidelijke groep en, omgekeerd, deze laatste onder den wind t.o. van eerstgenoemde. Een andere aanduiding van deze eilanden is Nederlandsche Antillen; de naam welke de deze eilanden omvattende groep van het A.N.V. heeft aangenomen. Indien men de belangrijkheid van dit onderdeel van Groot-Nederland uitsluitend ging afmeten naar de oppervlakte van het grondgebied of naar het aantal inwoners, zou men een geheel verkeerde voorstelling van den waren toestand verkrijgen. De eilanden toch zijn niet groot, noch dichtbevolkt. Saba is eigenlijk niets anders dan een gedoofde vulkaan, welke zich met een oppervlakte van slechts 13 K.M.2 steil tot op 850 M. hoogte uit zee verheft. Het heeft 1500 inwoners. St. Eustatius (1000 inwoners) is ongeveer zoo groot als Wieringen, terwijl het Nederlandsch gedeelte van St. Maarten (2560 inwoners) in oppervlakte overeenkomt met Terschelling. Wat betreft de Benedenwindsche eilanden is Aruba (15.600 inwoners) iets grooter dan Texel; Bonaire (5800 inwoners) de helft grooter dan Aruba, terwijl de oppervlakte van Curaçao (45.200 inwoners) overeenkomt met ongeveer 1/3 van de provincie Utrecht. Te zamen beslaan deze eilanden dus nog geen dertigste deel van de oppervlakte van Nederland en hebben zij 71700 inwoners. Gaat men echter de handelscijfers van dit gebiedsdeel na, dan komt men tot het verrassend resultaat dat het eiland Curaçao, met een goede 45.000 inwoners, in 1931 voor niet minder dan ruim 114 millioen gulden invoerde. Voor Aruba, dat niet meer dan 15.600 inwoners telt, beliep de waarde van den invoer zelfs ruim 133 millioen gulden. Deze, buiten elke verhouding staande, hooge cijfers toonen wel duidelijk aan dat men hier met een zeer bijzonder geval te doen heeft. Laat ons daarom deze beide eilanden eens nader beschouwen. Curaçao, het eiland waaraan het Gouvernement zijn naam ontleent en tevens zeiel van het bestuur, is op ongeveer 100 K.M. ten Noorden van Venezuela in de Caraïbische zee gelegen. Het is rond 66 K.M. lang en heeft een; breedte, welke afwisselt van 5 tot 12 K.M. De bodem is rotsachtig en slechts door een dunne laag teelaarde bedekt. Het land is dor en droog; er valt weinig regen - gemiddeld slechts 572 m.M. 's jaars - dus ongeveer 2/3 van wat er in Nederland valt. Plaatselijk, in de dalen tusschen de heuvels en op de laag gelegen terreinen - dus overal waar zich grondwater verzamelen kan - vindt men weliswaar dikwerf een weelderigen plantengroei, maar toch kan men begrijpen hoe Janmaat, in een van zijn bekende liedjes, over Curaçao spreekt als een land, waar: ‘Geen boom ontsiert de klip’. Water is er dus schaarsch. Op het land moet men zich behelpen met regenwater en putwater (welk laatste echter dikwijls brak is), terwijl 's Lands Watervoorziening in de stad putwater distribueert als spoelwater en drinkwater beschikbaar stelt dat men verkregen heeft door distillatie uit zeewater of dat met schepen van buitenaf wordt aangevoerd. Goedkoop is het water echter niet; voor spoelwater wordt f 2.50 en voor drinkwater zelfs f 4. - per M3. berekend. Deze droogte heeft echter ook hare goede zijde. Immers, in een tropenland kan men zeggen: geen water, geen muskieten. En waar muskieten ontbreken, komen malaria, filaria en tal van andere tropenziekten ook niet voor. Curaçao heeft dan ook een gezond klimaat; het is er warm, maar door de betrekkelijke droogte en den frisschen passaatwind is de hitte goed te verdragen. Het is begrijpelijk dat de landbouw in een dergelijk klimaat weinig oplevert en aangezien er, behalve in het Z.W. waar van den Tafelberg jaarlijks een 100.000 ton fosforzure kalk worden gewonnen, geen mineralen voorkomen, kan men niet zeggen dat Curaçao een van nature rijk eiland is. En toch heeft dat Curaçao zich in de laatste 17 jaren ontwikkeld tot een groote wereldhaven met een scheepvaartverkeer, dat in 1931 nog 9303 in- en uitgaande stoomschepen omvatte met een totaal netto-inhoud van ruim 55 millioen M3.Ga naar voetnoot1) en is het een der belangrijkste centra van het internationaal verkeer in Midden Amerika geworden. Deze fenomenale opkomst heeft Curaçao aan de olie te danken. Bedoelde olie wordt niet gewonnen op het eiland zelf, doch in Venezuela aan de kuststrook langs de Golf van Maracaibo gelegen. Vandaar wordt zij met speciale tankschepen naar Curaçao overgebracht om aldaar geraffineerd en verder verwerkt te worden. Ten einde een denkbeeld te geven van dit bedrijf, diene dat in de raffinaderij - welke aan 't Koninklijke-Shell-concern behoort - voor een kleine 120 millioen gulden is vastgelegd; dat daar vóór de wereldcrisis ongeveer 8400 arbeiders in dienst waren; dat aan salarissen en loonen toen ruim 8 millioen gulden 's jaars werd uitbetaald en dat er in 1931 voor rekening van het oliebedrijf voor een waarde van rond 102 millioen gulden werd ingevoerd. Als gevolg van een en ander is Curacçao, dat bovendien gunstig ligt t.o. van de Westindische scheepvaart, een groote bunkerhaven geworden. Het eiland wordt geregeld aangedaan door een groot aantal stoomvaartlijnen, waaronder Hollandsche, Duitsche, Engelsche, Fransche, Italiaansche en Amerikaansche maatschappijen. Curaçao is verder een groote ‘overstap’ haven en een voorname schakel in het Venezolaansch kustverkeer. Jaarlijks trekt dan ook door Willemstad, een plaats kleiner dan Amersfoort, een stroom reizigers, wier aantal dat der bevolking vele malen overtreft. Dan wordt het eiland gedurende enkele maanden van het jaar aangedaan door de groote toeristenbooten; in 1931 b.v. door 19 van dergelijke schepen en 7 particuliere stoomjachten met ruim 8000 toeristen aan boord. En hoewel dit feit, vooral onder de tegenwoordige omstandigheden, niet al te veel gewicht in de schaal mag leggen, zal men moeten toegeven dat het toch vermelding verdient, als men weet dat vóór de crisis de passagiers van een ‘goede’ boot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de weinige uren dat zij op het eiland vertoefden dikwerf voor een f 60.000 aan inkoopen besteedden. Mèt bovengenoemde olie-industrie is dit groote internationale verkeer de oorzaak van den geweldigen omvang, welke de invoer naar Curaçao heeft aangenomen. Nu is het volkomen waar, dat onder de invoercijfers ook begrepen is de waarde van de aangevoerde ruwe olie welke tot den eigenlijken handel niet bijdraagt, maar zelfs wanneer men van den totalen invoer, groot f 114.073.561, het voor het oliebedrijf aangevoerde ter waarde van f 101.675.639 aftrekt, blijkt het kleine Curaçao in 1931 toch nog voor niet minder dan ongeveer 12½ millioen gulden aan handelsgoederen te hebben ingevoerd. En hier zijn wij genaderd tot het punt, waarop wij den nadruk wilden leggen. In Nederland toch beschouwt men Curaçao gemeenlijk nog altijd als hetzelfde, niet veel beteekenend eiland dat het tot vóór korten tijd nog was. Men is er over het algemeen onkundig van de geweldige veranderingen, welke zich daar in de laatste jaren voltrokken hebben, en beseft niet voldoende welke voordeelen - geheel afgescheiden van de ideëele en politieke - het bezit van dat eiland voor het Moederland afwerpt en in verhoogde mate nog afwerpen kan. Bovengenoemde cijfers doen dit duidelijk uitkomen. En al zijn nu economische beschouwingen een minder geschikt onderwerp voor een tijdschrift als Neerlandia; tot stijving van het betoog moge hier toch dieper op dit onderwerp worden ingegaan. In het staatje, dat hieronder volgt, is voor eenige artikelen de waarde van den invoer in 1931 (overgenomen uit het laatst verschenen Koloniaal Verslag) opgegeven. Daarachter is vermeld hoeveel daarvan uit Nederland afkomstig was.
Ligt hier niet nog een groot afzetgebied open voor onze Nederlandsche handel en industrie? Hetzelfde is het geval met Aruba, het zustereiland, dat op een 80 K.M. ten N.W. van Curaçao ligt. Hier zijn twee oliebedrijven gevestigd. Het kleinste behoort aan de ‘Arend’, een dochtermaatschappij van de Koninklijke-Shellcombinatie, terwijl het grootste, dat van de Lago Oil and Transport Co., een onderdeel vormt van de Amerikaansche Standard Oil Co. en aan de Nicolaasbaai op 18 K.M. afstand van Oranjestad - de hoofdstad van het eiland - gelegen is. Zij bestaan eerst ongeveer 5 tot 6 jaren, doch hebben zich snel ontwikkeld, met het gevolg dat de invoer voor rekening van het oliebedrijf, welke voor Curaçao gedurende het jaar 1930 die voor Aruba nog met 94 mill. gulden overtrof, over 1931 met rond 24 millioen gulden de balans ten voordeele van Aruba doet overslaan. De bedragen van den overigen Arubiaanschen invoer zijn eveneens de moeite van het beschouwen overwaard. Men bedenke hierbij vooral dat deze betrekking hebben op een eiland met nog geen 16000 inwoners en dat bovendien niet, zooals Curaçao, in 't wereldstoomvaartverkeer is Opgenomen.
Na kennisneming van het bovenstaande zal men toch moeten toegeven dat onze Benedenwindsche eilanden meer belangstelling verdienen dan hun in Nederland gewoonlijk toegemeten wordt. En om meer dan een reden valt dit laatste te betreuren. In tegenstelling met onze Oost, waar de blanke bevolking een vlottende is, zijn hier de meeste inwoners reeds sinds geslachten lang op de eilanden gevestigd; menige familie zelfs reeds sinds eeuwen. Zij zijn zeer gehecht aan hun geboortegrond, hebben een sterk ‘clan’-gevoel en zijn er in geslaagd door alle tijden heen een zekere eenheid te bewaren in dien smeltkroes van rassen, welke West-Indië heet. Het treffendst voorbeeld daarvan is zeker wel dat Aruba, Bonaire en Curaçao de eenige Antillen zijn waar de bevolking een eigen taal bezit: het z.g. Papiamentoe, een soort verbasterd Spaansch, dat tot op den huidigen dag door alle standen als voertaal gebruikt wordt. De ontwikkelden onder hen zijn tevens ook het Nederlandsch behoorlijk machtig. De Spaansche of andere niet-Nederlandsche afstamming van vele Curaçaosche families, de drukke gemeenschap welke de eilanden steeds met de Zuidamerikaansche republieken van den overwal hebben onderhouden en de Amerikaansche ‘vreedzame indringing’ welke zich ook hier niet onbetuigd laat, zijn verdere factoren, wier invloed zich duidelijk in de samenleving doet gevoelen. Als gevolg van een en ander treft men op Curaçao een bevolking aan wier zeden en: gewoonten een geheel ander beeld vertoonen dan men in de overige Nederlandsche bezittingen aantreft; een bevolking echter, welke daarom niet minder loyaal en trouw aan het Rijksverband is. Het is jammer dat de Nederlandsche handel en industrie zich niet meer gelegen laten liggen aan een afzetgebied, waarvan thans vreemde landen en vooral de Vereenigde Staten de rijke vruchten plukken. Niet alleen dat zoodoende stoffelijke voordeelen voor Nederland verloren gaan, doch het aanhalen van onze handels- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betrekkingen met Curaçao zou tevens ten goede komen aan een betere wederzijdsche waardeering en tot een inniger verstandhouding tusschen het Moederland en het gebiedsdeel van Groot-Nederland in de Caraïbische zee. Ook hier geldt het: O, Nederland, let op Uw saeck!
Den Haag, Aug. '33. Ir. E.F. SURINGAR. |
|