meenten moesten voorziening maken voor Engelsche preekdiensten in het belang van het opgroeiende geslacht, maar ook uit eigenbelang, daar dit geslacht zeer overneigde naar een gradueele oplossing van verschillende denominaties in de Amerikaansche kerken. Niemand kan de onmisbaarheid van de genoemde voorziening ontkennen. Zij heeft de vervreemding van den religieusen moederbodem bij niet weinige jonge lieden vertraagd, schoon niet geheel kunnen verhinderen. Of het hulpmiddel te laat of te vroeg werd ter hand genomen blijve hier buiten beslissing, alsook of de methoden aangewend in elk geval wijs waren.
Er zijn nog altijd oude lieden van Nederlandsche afkomst in zekere streken, die het Hollandsch in de prediking behoeven, zoodat dientengevolge een, gedurig kleiner wordend, getal van bi-linguale jonge predikers, nog niet geheel overbodig geworden is. Maar, naar men zegt, bestaat er in het kiezen tusschen eventueele beroepen een sterke voorkeur voor geheel Engelsch sprekende gemeenten.
Dat de opgang door het Engelsch in het algemeen, onder de jeugd gemaakt, niet geheel zonder een betreurbare minachting van de Nederlandsche tradities, heeft plaats gevonden, is niet te miskennen. Het gevoelen dat het ‘fijner’, meer ‘aristokratisch’ (of zal ik zeggen ‘meer demokratisch’?) was zijn Hollandsch te vergeten en te verloochenen, heeft zeker gewerkt en werkt nog. Vooral bij hen, die minder ontwikkeld uit Nederland kwamen, was dat besef merkbaar. Het was natuurlijk onvermijdbaar dat het Engelsch, dat uit hoofde van zulke motieven snel veld won, niet altijd fijn op de keur, in sommige gevallen zeer laag aan den grond, was.
Dit was een van uit den boezem der Hollanders zelf opkomende taalverwording. Op dit oogenblik, en hiermee wil ik mijne vluchtige opmerkingen besluiten, bestaat er groot gevaar dat het Amerikaansche-Engelsch in alle kringen onderhevig is aan een ziekte, die misschien in een halve eeuw een geheel platte ‘slang’ taal daaruit dreigt te maken. Er zijn er niet weinigen die openlijk bekennen, dat zij die nieuwe manier van spreken niet meer verstaan. En dit proces van verbastering is niet tot den gemeenen man, of de jeugd alleen, beperkt. Het dreigt in overigens ‘cultureele’ kringen, bij oudere meer conservatieve personen in te dringen. Mij werd bericht van een professor, die in eene voorlezing over een historisch onderwerp, van zekere personen daarin behandeld, sprak als ‘this guy’ and ‘that guy’. Als dit aan het groene hout geschiedt, wat zal met de ‘kruppel-hout’- omgangstaal gebeuren? Naar mijn oordeel is dit een ernstige quaestie. Ik spreek er hier vanr omdat het onvolkomen-verstane Engelsch, een vruchtbaren bodem levert voor het overhand-nemen van zulk een gebruiken. Groote verwondering moet het wel baren, dat trots de intensieve opleiding in het correct-Engelsch, waarop de duizende van publieke scholen zich toeleggen, het jongere Amerikaansche geslacht dat uit die scholen komt, niet den minsten tegenstand schijnt te kunnen bieden tegen het taalbederf in het praktische leven, zoodra het schoolbezoek is geëindigd.
Het schijnt jammer dit te moeten opmerken en er in Askalon of Gath van te moeten gewagen. Het Engelsch, de zoo schoone taal die eerst een ontzaggelijke bekoring op het jonge volk van Nederlandsche afkomst uitoefende, schijnt nu wel op weg om aan zijn eigen algemeene ‘verwording’ te grond. te gaan. Moge God het verhoeden! En ‘Caveant Philologi’!
Santa Ana, California.
Dr. GEERHARDUS VOS.
U.S.A., Einde October 1932.
Dit artikel wordt geplaatst met behoud van de Amerikaansch- Nederlandsche taal- en stijleigenaardigheden.
A.E.