's-Gravenhage.
Den 7den December hield de heer K. van der Veer voor deze afdeeling een voordracht.
De voorzitter, Mr. A.B. Cohen Stuart verwelkomde de (veel te weinige) aanwezigen, in het bijzonder het bestuur van de Vereeniging ‘Oost en West’ en den afgevaardigde van het Vlaamsen Koloniaal en Overzeesch Verbond, die speciaal voor dezen avond uit Antwerpen was overgekomen en leidde den spreker in, die door zijn lang verblijf in Indië en zijn werkzaamheden aan het Koloniaal Instituut in Amsterdam wel de rechte persoon was, om een overzicht te geven van de economische betrekkingen tusschen Nederland en Indië. Deze zijn, aldus de spr., nooit van dien aard geweest, dat woorden moesten gelden, waar daden pasten. De eerste band tusschen ons volk en het verre tropenland werd gelegd, toen Lissabon voor ons gesloten werd, en wij zelf naar Indië moesten gaan varen. Drie eeuwen lang waren wij met Indië verbonden, en nog is de kennis, die ons volk heeft van de volken daar, ontstellend gering. In Indië worden den menschen zwaarder lasten op de schouders gelegd, maar het welbestede leven aan den rand van de wildernis staat ver boven het vaak voorkomende gelummel in de oude wereld.
Waar zou Hollands ondernemingsgeest terrein gevonden hebben, wanneer Indië dat niet had geboden? Nederland leerde de volken van Indië de krachten der natuur beheerschen, ze tot hun dienst dwingen, terwijl de vooruitgang van de technische ontwikkeling de voortbrengselen der ondernemingen deed vermenigvuldigen tot het zesvoud, de uitvoerwaarde klimmen tot het dertigvoud. De bestuursdienst zorgde voor meer veiligheid, bestreed ziekten, en deed daardoor het bevolkingsaantal wassen als nergens elders. Door deze ontwikkeling kreeg ook de Nederlandsche industrie meer afzetgebied, tot Japan ons nu de levering van deze producten weer afneemt. Wij zullen wegen moeten vinden om ons te handhaven op onze Indische markt.
Onzen internationalen naam op verkeersgebied, zooals bij zeeen luchtvervoer en radio, zouden wij niet bezitten, als wij door den verren afstand van ons Indië niet drie eeuwen lang gedwongen waren geweest, oplossingen te vinden voor het verkeersvraagstuk.
Van alle zijden werd het vreemde land aangegrepen om er gezondheid en welvaart te brengen en de verschrikkingen van het primitieve leven af te weren. Zonder handhaving van onze Westersche organisatie van bestuur en voortbrenging is het leven van millioenen in gevaar. Zoo binden groote plichten ons aan Indië, waaraan wij onze beste krachten hebben te geven, willen wij onzen naam van ‘Chineezen van Europa’ veranderen in dien van ‘Japanneezen in Indië’.
De voordracht werd opgeluisterd door de vertooning van een aantal belangwekkende rolprenten uit Indië en Nederland.