Afdeelingen
Amsterdam.
De 5de economisch-historische leergang
Prins Willem I in zijn tijd.
Zooals bekend is, richt sedert eenige jaren het bestuur onzer afdeeling in het winterhalfjaar leergangen in, elkander aanvullende voordrachten van vooraanstaande personen op bepaalde gebieden, met het doel den toehoorders een zoo veelzijdig mogelijk inzicht te geven in Nederlands volkskracht in het verleden en heden.
Het lag voor de hand, dat deze winter gewijd zou worden aan Prins Willem den Eersten, den grondlegger van ons onafhankelijk volksbestaan. En tevens, dat ons bestuur bij de voorbereiding van den ontworpen leergang aanraking zou zoeken met de ‘Commissie voor de viering van het vierde Eeuwfeest der geboorte van Prins Willem van Oranje’. Deze aanraking werd op zeer aangename wijze verkregen. De Voorzitter der genoemde Commissie, Jhr. Mr. Dr. A. Roell aanvaardde, evenals Jhr. Mr. Ch.J.M. Ruys de Beerenbrouck, Voorzitter van den Raad van Ministers en Dr. W. de Vlugt, Burgemeester van Amsterdam, welwillend het Eere-Voorzitterschap van het Algemeen Bestuur, terwijl de Secretaris der genoemde Commissie- Roell, Mr. G.L. de Vries Feyens als Ondervoorzitter zitting nam in het Uitvoerend Bestuur en op verschillende wijzen daadwerkelijk medewerkte tot het slagen der vooroereiding van den Leergang.
Een aanzienlijke reeks vooraanstaande personen en vele Vereenigingen, Genootschappen en Bonden gaven aan de uitnoodiging van ons Bestuur gaarne gehoor, om door hun medewerking het doel, de figuur van Prins Willem in het middelpunt der belangstelling onzer leden en van die der samenwerkende vereenigingen te plaatsen, ten volle te bereiken. Wij twijfelen er dan ook niet aan, of dit zal, als de reeks voordrachten ten einde is, blijken inderdaad het geval te izijn. Immers bij de voorbereiding van den Leergang werd steeds in het oog gehouden, dat deze diende beschouwd te worden als een voorbereiding voor de officieele herdenking der geboorte van den Prins, op 24 April 1933.
Het was voor ons Bestuur een groote voldoening, behalve de reeds bovenvermelde medewerking van velerlei zijden, vooraanstaande historici onmiddellijk bereid te vinden, een der zes voordrachten op zich te nemen. Hier moge even gewezen worden op den eersten zin van het voorwoord, dat Jhr. Mr. Dr. A. Röell op ons verzoek wel voor het programma wilde schrijven: ‘Eén enkele blik op bijgaand programma en de overtuiging is gevestigd, dat de herdenking van den 400sten geooortedag van den grooten Zwijger op geen betere wijze kon worden voorbereid.’
Het sprak vrijwel vanzelf, dat als eerste spreker werd uitgenoodigd Prof. Dr. H. Brugmans, de geieerde, die steeds een warme belangstelling toont voor het streven onzer afdeeling en die steeds bereid gevonden wordt, ons Bestuur bij de voorbereiding der Leergangen met raad en aanwijzingen ter zijde te staan.
Op 28 November 1.1. werd, na een kort inleidend woord van onzen Voorzitter, den Heer J. Ed. Gerzon, de Leergang officieel geopend door den Eere-Voorzitter Jhr. Mr. Dr. A. Röell. Tot ons leedwezen was de Minister Jhr. Mr. Ruys de Beerenbrouck door ambtsbezigheden verhinderd aanwezig te zijn; de tegenwoordigheid van den Burgemeester Dr. W. de Vlugt, die als steeds blijk van zijn belangstelling gaf, werd, in verband met den drukken begrootingstijd in den Raad, des te meer gewaardeerd.
De eerste spreker gaf naast zijn voldoening over de van velerlei zijden ondervonden medewerking, uiting aan de teleurstelling over de omstandigheid, dat deze uit onderwijskringen slechts gering was. Groote vereenigingen hebben zich afzijdig gehouden, juist van hen, die geroepen zijn de jeugd te leeren, hoe de verhouding dient te zijn tusschen vorst en volk.
In zijn openingsrede wees ook Jhr. Röell op deze verhouding en herinnerde in het kort aan de nationale gedachte, die in het leven en werken van den Prins steeds meer tot uiting kwam.
In verband met hetgeen de Eere-Voorzitter in zijn voorwoord bij het programma vermeldde omtrent ‘een tijd, als de onze, waarop materieele zorgen haar stempel drukken’, was het een aangename taak voor onzen Voorzitter, den Burgemeester te kunnen mededeelen, dat velen gehoor gegeven hadden aan de opwekking, bij hun aanvrage om toegangskaarten een bijdrage te voegen voor hen, die onder de tegenwoordige ongunstige omstandigheden zoozeer gebukt gaan. Een niet onbelangrijke bijdrage kon daardoor ter beschikking van het Amsterdamsche Crisis-Comité gesteld worden.
Met onverdeelde aandacht volgden daarna de talrijke aanwezigen - de groote Aula der Universiteit was geheel gevuld - de boeiende rede van Prof. Brugmans, die als algemeene inleiding een overzicht gaf van het leven en streven van den Prins.
Studenten, leden van verschillende vereenigingen hadden zich gaarne beschikbaar gesteld, om als Commissarissen van Orde den genoodigden hun zitplaatsen aan te wijzen.
Onze afdeeling kan met voldoening terug zien op de waardige wijze, waarop, na de eerste bijeenkomst te Breda, in de hoofdstad de herdenking der geboorte van den grooten Oranjevorst is ingeleid.
***
Tweede voordracht (13 Dec. 1932): ‘Jeugd van Prins Willem van Oranje en vorming in de omgeving van het Bourgondische Hof’, door Dr. N. Japikse.
Indien het nog noodig was, ze aan te toonen, dan zou de groote belangstelling, waarvan blijk gegeven werd voor de voordracht van Dr. N. Japikse, Directeur van het Koninklijk Huis-Archief, wel voldoende zijn, om de gehechtheid aan ons Vorstenhuis, die leeft onder de deelnemers aan den, door onze Afdeeling georganiseer den Leergang duidelijk in het licht te stellen.
De hoeveelheid kaarten, die aangevraagd was, maakte het wenscheiijk, de beschikking te verzoeken over de grootste zaal, die in de Universiteit aanwezig is en bij de opening der bijeenkomst door den Voorzitter, den Heer J. Ed. Gerzon, waren de groote Aula en de omringende galerijen geheel gevuld. Verschillende vooraanstaande personen, onder wie wij noemen den Eeie- Voorzitter, Jhr. Mr. Dr. A. Röell, Dr. E. Heldring, Oud-Voorzitter der K.v.K., Mr. Chr. P. van Eeghen, Dr. W.L. Hendriks, Directeur der Afd. Onderwijs, gaven door hun aanwezigheid blijk van belangstelling in het werk onzer Afdeeling.
Met groote aandacht werd de boeiende voordracht van Dr. Japikse gevolgd. De spreker schetste de persoonlijkheid en de ontwikkeling van Prins Willem van Oranje in het tijdvak, voorafgaande aan zijn verzet tegen het Spaansche bewind, aan de hand van zijn brieven, waarmede Dr. Japikse meer dan iemand vertrouwd kan zijn. De persoonlijke brief, aldus spreker, leert ons beter dan een schilderij, zelfs van den grootsten meester, een historische figuur kennen. Tusschen het portret en de persoonlijkheid zelf toch staat de schepper van het kunstwerk; lezen wij eigenhandige brieven, dan zien wij voor onzen geest den schrijver zelf, zijn denkbeelden, zijn aandoeningen, kortom zijn geheele persoonlijkheid.
En door die brieven, toegelicht door de visie van den spreker, zagen wij voor ons Prins Willem, als jong, aanzienlijk edelman, opgroeiende, eerst op den Dillenburg en na 1545 in Breda en op andere plaatsen in de Nederlanden, zijn opleiding ontvangende van mannen, als Corbaron en Champagner, den broeder van Granvelle. Nu en dan komt hij ook aan het Keizerlijke hof en aan dat van de Landvoogdes, echter niet op zoo vertrouwelijken voet, als men zich dat wel voorstelt. Dat echter Karel V in hem den vertegenwoordiger van den Nederlandschen adel zag, blijkt wel uit de symbolische handeling bij den afstand, de afgeleefde Keizer, leunende op den schouder van den jongen Prins.
Met den opvolger, Filips II, hoewel geheel verschillend in aard van zijn vader, was de verhouding aanvankelijk bevredigend, maar langzamerhand groeit 's Prinsen verzet tegen diens maatregelen. Dr. Japikse betwijfelt dan ook, of de woorden, die aan Filips bij zijn vertrek naar Spanje toegeschreven worden: ‘Niet de Staten, maar gij, gij!’ inderdaad historisch zijn. Zij zouden echter, gezien den invloed van den Prins, waarvan èn de Keizer èn de Koning meermalen gebruik gemaakt hadden, destijds gesproken hebben kunnen zijn.
C.K. KESLER, Secretaris.
N.S. 17 Januari volgt prof. dr. A.A. van Schelven met een lezing over ‘Het voorspel van den oorlog’.