en de Raad van Beheer van het Koloniaal Instituut, die kosteloos een zaal ter beschikking stelde. Verder de inzenders, particulieren, besturen van Genootschappen, Musea en Bibliotheken, die het Uitvoerend Bestuur in staat stelden, een eenige verzameling voorwerpen en bescheiden, op onze Westindische gebiedsdeelen betrekking hebbende, bijeen te brengen, een verzameling, die jammer genoeg, thans weder her en der verspreid is.
Maar vóór alles moet er natuurlijk geld voor zulke ondernemingen, als onze Tentoonstelling, zijn. De Afdeelingskas kon zeer zeker de kosten niet alleen dragen. Daarom dient, niet in de laatste plaats eigenlijk, hier de medewerking vermeid te worden van groote firma's en bankinstellingen, die grootere of kleinere bedragen toezegden voor de vorming van een waarborgfonds. De voorzitter en de secretaris, de laatste in zijn werk krachtig en doeltreffend bijgestaan door den Directeur van het Bureau voor Handelsinlichtingen, deden het noodige, om tot de vorming daarvan te geraken.
Gewoonlijk, - zie boven - is zoo'n waarborgfonds geld, dat degenen, die het verstrekken, kwijt zijn. Het deed het Uitvoerend Bestuur dan ook zeer veel genoegen, nu de eindrekening opgemaakt is, te kunnen vaststellen, dat dengenen, die een bedrag hadden toegezegd, daarvan slechts 40 % behoeft te worden opgevraagd.
Onze Tentoonstelling, als slotstuk van den gedurende den winter gehouden Leergang, die tot het laatst voldoende belangstelling bleef ondervinden, heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen, de West minder onbekend te maken en de belangstelling voor dat deel van Groot-Nederland te wekken, waarop het, ook op geschiedkundige gronden, aanspraak mag maken.