De Nederlandsche Taal bij officiëele internationale aangelegenheden.
In een Legerorder van den Nederlandschen Minister van Defensie is het volgende medegedeeld:
‘In verband met een ter zake door den Raad van Ministers genomen beslissing wordt bij deze ter kennis gebracht, dat als begroetingstaai bij internationale congressen e.d. van Regeeringswege het Nederlandsch gebezigd zal worden. Daarna kan, hetzij in het gesproken woord, hetzij in schriftelijke vertaling, van andere talen gebruik worden gemaakt.
‘Hetgeen voor congressen e.d., d.w.z. voor begroetingen, Regeeringsontvangst enz. geldt, dient, zooals van zelf spreekt, ook zooveel mogelijk in het oog te worden gehouden, indien buiten de grenzen door vertegenwoordigers van de Nederlandsche Regeering wordt gesproken.’
Wie gelezen heeft van dien regeeringsvertegenwoordiger, die, in een Vlaamsche stad sprekend, zich verontschuldigde, dat hij zich van zijn moedertaal bediende en wie daarbij zich heeft afgevraagd: is dat nu in den geest der Regeering? - die gevoelt over de beslissing van den Ministerraad voldoening en blijde verrassing. Gelukkig! De Regeering toont te begrijpen, wàt de nationale waardigheid eischt.
Daarmede heeft zij tevens een voorbeeld gegeven aan het Nederlandsche volk, waarvoor zulk een vóórgaan geenszins overbodig is.
De vreemdelingen, die een ernstige studie van het Nederlandsche volkskarakter hebben gemaakt, wijzen er altijd op, dat de Nederlanders meer dan andere volken den familiekring in eere houden. Dit is 't gevolg van de overheerschende neiging, om teruggetrokken te leven. Vandaar dat de Nederlander veelal een eenling genoemd wordt.
Wat de Nederlander wenscht voor zichzelf, voor zijn vertrouwden kring, verlangt hij ook voor het volk in 't algemeen en hij heeft er vollen vrede mede, wanneer het buitenlandsch beleid zijner Regeering er op gericht is, zich zoo min mogelijk met internationale aangelegenheden in te laten.
Een Nederlander, die zich doet gelden, wordt al gauw parmantig genoemd en de Regeering die 't zelfde tegenover het buitenland doet, loopt de kans 't verwijt te hooren, dat zij 't land in gevaar brengt.
Met dezen trek in het Nederlandsche volkskarakter gaat gepaard een in breede kringen van het Nederlandsche volk heerschende, ontstellende onverschilligheid voor en een niet minder ontstellende onkunde van internationale vraagstukken, ook wanneer het eigen land, zelfs in belangrijke mate, er bij betrokken is. Dit alles staat natuurlijk met elkaar in nauw verband en vloeit uit elkaar voort.
En, voor zoover men er al een oordeel over heeft, ziet men die vraagstukken te weinig, zooals zij zijn en vooral: zooals zij in het buitenland worden beschouwd; te veel, zooals men ze zelf wil zien.
Het betreft hierbij zeer groote nationale belangen.
Zal het Rijk der Nederlanden zich in zijn tegenwoordige beteekenis en omvang kunnen handhaven, dan is daarvoor onder meer noodig, dat het Nederlandsche volk, en dus in de eerste plaats zijn Regeering, zich rekenschap geeft van de belangrijke en tevens ook kwetsbare positie van het Rijk in de rij der staten.
Het streven moet in de eerste plaats gericht zijn op versterking van de volkskracht en aankweeking van een gepast gevoel van eigenwaarde, dat behoedt voor een vernederende houding in het officiëele en het officieuse verkeer met andere volkeren.
Een waardige houding van een kleine Mogendheid, die waakt voor haar rechten en doet gevoelen, dat ook zij in haar cultureele en economische beteekenis voor andere volken waarde heeft, vindt eerbiediging zelfs bij groote Mogendheden.
De in den aanvang genoemde beslissing van den Raad van Ministers heeft derhalve een bijzondere beteekenis. Zij is een lichtend voorbeeld voor de vele onverschilligen en twijfelmoedigen en geeft hoop op een volgehouden waardige houding in de vele gevallen, die zich in het steeds drukker wordend internationaal verkeer zullen voordoen, waarin Nederland kan toonen, zonder zich op te blazen, zich zijn beteekenis bewust te zijn.
Bij dit alles komt nog, dat de intellectueele Nederlander meestal één of meer vreemde talen gemakkelijk hanteert en daarvan gaarne doet blijken. Dit laatste is veelal niet een uiting van bluf, maar vloeit dikwijls voort uit de neiging, om zich niet te doen gelden, om zich liever te schikken naar den vreemdeling dan van dezen te vorderen, dat hij zich naar hem schikt. Maar intusschen is het gevolg, dat men zich ook van een vreemde taal bedient, wanneer het gebruik der moedertaal plicht is, althans zonder bezwaar die taal kan worden gebruikt.
Wij meenen in 't licht te hebben gesteld, dat de beslissing van den Nederlandschen Raad van Ministers van bijzondere beteekenis is en ook in haar gevolgen belangrijk zal zijn.
De Regeering heeft thans haar standpunt bepaald en zal, wil zij er trouw aan blijven, 't niet bij deze beslissing kunnen laten.
Wij denken dan ook aan het diplomatieke verkeer, waarin aan het gebruik der Nederlandsche taal uitbreiding behoort te worden gegeven, in de eerste plaats met België. Ons dunkt, dat de regeering van het land, waar het Nederlandsch naast het Fransch de officiëele taal is, het volkomen zal billijken en waardeeren, wanneer de regeering van het land, dat de bakermat der Nederlandsche taal is, zich met haar in die taal onderhoudt. Dat dit geen ijdele veronderstelling is, bewijst het feit, dat de gezant der Unie van Zuid-Afrika te 's-Gravenhage met de Nederlandsche regeering briefwisseling voert in het Nederlandsch.
De Regeering heeft met haar beslissing tevens een fijn lesje gegeven aan het Nederlandsche volk, dat, hopen wij, zal toonen er zich naar te willen gedragen.
d.K.