[Nummer 7]
De Nederlandsche taal in de Nederlandsche gebieden in Oost- en West-Indië.
Gelijktijdig kwamen twee dagbladartikelen tot ons, één van de ‘Sumatra Post’ en één van de ‘Banier’ te Paramaribo.
In het eerste wordt gepleit voor de verbreiding onzer taal onder de inlandsche volken in Ned.-Indië, in het andere wordt geklaagd over haar mishandeling in Suriname.
Deze artikelen zijn ons aanleiding gevolg te geven aan een reeds lang gekoesterd plan, om in ons maandblad de aandacht te vragen voor de groote belangen, welke aan het gebruik onzer taal in de Nederlandsche gebieden in Oost- en West-Indië vastzitten.
Indië is op den weg, die leidt naar de meerderjarigverklaring; Curaçao, dat vele jaren achtereen aan het Moederland veel geld kostte, is vrij plotseling financieel zelfstandig geworden. Suriname kan den weg naar de stoffelijke welvaart nog niet terug vinden, maar dat kan anders worden.
Geweldig is de ontwikkeling van Ned.-Indië op verschillend gebied, een ontwikkeling, die afgunst wekt en sommigen, opgehitst door de Russische revolutiestokers, het hoofd op hol heeft gebracht.
Curaçao is een zeer belangrijk station geworden in Zuid-Amerika, dat ook in handen van eenige andere natie deze tot groot voordeel zou kunnen zijn.
Veel zwaarder dan daarvóór is nà den wereldoorlog de strijd om het bestaan geworden. Dat geldt voor de menschen, maar ook voor de staten.
Dat is geen reden tot klacht. Strijd staalt. Hij komt de karaktervorming en de gezondheid van het lichaam en den geest ten goede. Het wachtwoord zij dus: de oogen open houden en hard werken.
Het schoone streven naar behoud van den vrede tusschen de staten en naar aankweeking der vriendschappelijke gevoelens tusschen de volken worde met alle macht gesteund, maar dit ontslaat niet van den plicht de uiterste krachten in te spannen, om de onder de zon veroverde plaats te behouden en voor zooveel noodig beter bewoonbaar te maken. Dat geldt voor de staten, zoowel als voor de individuen. Het is de plicht van alle Nederlanders om mede te arbeiden aan den verderen opbouw van het Nederlandsche Rijk, als een stevige eenheid.
Daarvoor is noodig een wijs en rechtvaardig bestuur, gericht op de geestelijke en stoffelijke welvaart der onder de monarchie levende volken, waarbij de saamhoorigheid in het Nederlandsche Rijk op den voorgrond behoort te staan, hoever overigens de zelfstandigheid der deelen zich moge ontwikkelen.
Een bij uitnemendheid krachtig bindmiddel is de gemeenschappelijke taal.
De Zuidamerikaansche republieken zijn reeds lang geen Spaansche bezittingen meer, maar juist in de laatste jaren zijn de banden tusschen Spanje en die republieken, waar het Spaansch de landstaal is, weer nauwer toegehaald.
Deze ervaring, die trouwens een oude bekende stelling bevestigt, zij een duidelijke vingerwijzing voor den weg, dien Nederland in Ned.-Indië en in Curaçao ten aanzien der taal heeft te volgen.
Wij noemen hierbij Suriname niet, want in onze twaalfde Nederlandsche provincie op de Noordkust van Zuid-Amerika is het Nederlandsch de algemeene voertaal, maar daar voelt dan ook de inheemsche bevolking zich Nederlandsch, onwankelbaar trouw aan de Koningin, en een met het volk in Europeesch Nederland.
Toch is de toestand in Suriname blijkbaar niet in orde. Anders zouden niet noodkreten van daar tot ons komen over de verwaarloozing van het onderwijs in onze taal.
In Curaçao leeft men in het Papiementsch.
Het is mogelijk, dat dit eigen taaltje niet gemist kan worden, maar het is zeker dat, wanneer de Curaçaosche overheid met kracht en beleid aan het werk gaat en volhoudt, het Nederlandsch in dit Nederlandsche gebied de plaats kan krijgen, waarop het aanspraak heeft.
Daarvoor is in de eerste plaats noodig: eerbied van de Nederlanders in Curaçao voor hun taal, zich openbarende in het zuiver spreken en schrijven,