Fransch Vlaanderen
Een taaie overlevering.
Prof. Geyl heeft dezer dagen in een voordracht te Londen den Belgischen opstand beschouwd als een van die vele verschijnselen van opdrang uit het Zuiden, waartegen Jan de Witt zich voortdurend trachtte te wapenen en waarvan Nederland, sedert Lodewijk XIV zijn veroveringen begon, zooveel leed en last heeft ondervonden.
De behandeling van onze taal in Frankrijk getuigt nog steeds allesbehalve van een welwillende gezindheid. ‘'t Is maar een streektaal’, zegt men daar, ‘je komt er niet verder mee dan van Bergen tot Belle’. Maar die zoogenaamde streektaal wordt door vijftien millioen menschen gesproken en is de vijfde in rang als wereldhandelstaal. In het land van die ‘streektaal’ zijn vier ten hove bevestigde gezanten haar machtig: de Afrikaansche, de Belgische, de Amerikaansche en de Tsjecho-Slowaaksche gezant aan het Nederlandsche hof zijn allen met het Nederlandsch vertrouwd.
Nu is het merkwaardig, dat Frankrijk - zooals de Lion de Flandre opmerkt - het eenige beschaafde land ter wereld is, waar men het Nederlandsch niet in staatsscholen onderwijst. Het Provençaalsch, het Baskisch, het Bretonsch, echte streektalen, worden in meer of minder mate behoorlijk onderwezen. Maar het Vlaamsch of Nederlandsch? Op geen enkel leerplan van een staatsschool komt het voor, zelfs niet te Rijsel, Duinkerken, Bergen, Kassel of Belle. Maar wel te Londen, Liverpool, Kiel, Budapest, Chicago, Tokio. Alleen de R.K. kerk heeft er zich om bekommerd en doet al het mogelijke, om de landstaal voor ondergang te behoeden, daar zij in Frankrijk, gelijk overal, vasthoudt aan het beginsel, dat de eerste begrippen van den godsdienst den kinderen alleen in de moedertaal mogen worden bijgebracht.
Deze stelselmatige achteruitzetting van het Nederlandsch bij de andere in Frankrijk gesproken talen - die nooit wereldtaal geweest zijn - is zoo zonderling, dat men alleen kan aannemen, dat de tegenwoordige Franschen zich daarvan niet goed rekenschap geven, daar toch telkens de meest hartelijke vriendschapsbetuigingen gewisseld worden en herhaaldelijk Nederlanders met een Fransch eerbewijs worden versierd. Vermoedelijk hebben wij hier slechts te doen met een van die taaie overleveringen uit den ouden tijd van veroveringszucht en uitbreidingsdrang, waarmede echter toch eindelijk wel eens mocht worden afgerekend!