Zuid-Afrika
Proefschriften van Afrikaners.
In den laatsten tijd zijn weder eenige Afrikaners aan Nederlandsche hoogescholen bevorderd. Van dezen schreef de heer Nic. Diederichs, die te Leiden zijn studies voltooide, zijn proefschrift (‘Vom Leiden und Dulden’) in het Duitsch, daar hij aanvankelijk in Duitschland had willen promoveeren. Dat het Nederlandsch in alle opzichten rijk genoeg is om het Afrikaansch overal aan te vullen waar het als wetenschappelijke taal te kort schiet, blijkt uit twee andere, beide zeer belangrijke proefschriften van Afrikaners, die te Utrecht hebben gestudeerd: Mej. M.G. Mes over ‘Fisiologiese Siektesimptome van tabak’ en den heer B. Elbrecht ‘Plantstudie onder konstante voorwaarden’. Bij het lezen van deze werken viel ons een aardige opmerking te binnen, die prof. J.F.E. Celliers maakte op de te Bloemfontein gehouden Taal- en Kultuurkonferensie. Hij noemde het Nederlandsch ‘het latijn van het Afrikaansch’. Het Afrikaansch kan zich, naar hij uitlegde, evenzeer in wetenschappelijke richting ontwikkelen en verrijken, als het Italiaansch in de vijftiende eeuw harmonie, kleur en verscheidenheid ontleende aan het latijn. Aldus ontmoet het schrijven ook van het geleerdste proefschrift ten opzichte van de taal niet de minste moeilijkheid, wanneer uit de rijke schatkamers van het Nederlandsch wordt geput.