couranten zien lezen, maar bijna uitsluitend Engelsche bladen en tijdschriften. In de kantoren van de regeering worden de Afrikaansch sprekenden in hun eigen taal door de beambten bediend, maar onder elkander spreken zij in den regel Engelsch; dit is ook het geval in de bestuurslichamen, b.v. in de vergaderingen van de stadsraden, de schoolraden, in de zittingen van den Provincialen Raad, al zijn ook de meeste leden Afrikaansch sprekenden, en zijn er slechts een paar Engelschen. In het parlement wordt, naar ik meen, zoowel door de Ministers als door de leden meest hun eigen taal gebruikt. Dan hebben wij te kampen met de ellendige vertalingen van de regeeringsstukken: het schijnt, dat meest alle documenten en brieven van de kantoren der regeering in het Engelsch worden opgesteld, en dan vertaald door ambtenaren, van wien weinig behoorlijk Afrikaansch kennen.
Toch gaan wij vooruit, b.v. in de winkels; wanneer we een jaar of drie geleden ons eigen taal spraken, wilde men ons niet verstaan; ja het is mij gebeurd, dat ik door een meisje eenvoudig werd uitgelachen, omdat ik geen Engelsch kende of die taal niet wilde gebruiken; nu zijn we tenminste zoo ver gekomen, dat we in elken winkel van eenige beteekenis tweetalige personen vinden, die ons te woord staan, wanneer wij geen Engelsch verkiezen te spreken. Ook zijn de publieke ambtenaren verplicht, de brieven, die hun gezonden worden, te beantwoorden in de taal, waarin ze geschreven zijn. Ook wordt in de scholen onderwijs gegeven in beide talen behalve in de groote middelpunten der bevolking, waar meestal Engelsch wordt gesproken, maar daar zijn dan ook scholen met zoogenaamd Afrikaansch medium. Het is alleen jammer, dat vele Afrikaners bij voorkeur hunne kinders sturen naar de Engelsche.
Maar zooals ik boven schreef, we gaan toch vooruit.