Volkplantingen in Nieuw-Guinee.
De Vereeniging ‘Kolonisatie Nieuw-Guinea’, te Soerabaja, die bijna twee jaren geleden rechtspersoonlijkheid verkreeg, een maandblad. Onze Toekomst, uitgeeft en een eigen vlag - zwart-oranje - voert, stelt zich ten doel volkplantingen te stichten op het groote en nog zoo weinig bekende eiland - het prachtige Australische gebied van Koningin Wilhelmina. Voor haar plannen wordt thans allerwegen in Ned.- Indië belangstelling gewekt en vrijwilligers bieden zich aan.
De beweging is uitgegaan van het Indo-Europeesch Verbond onder sterken aandrang uit de onderlagen der gemeenschap. Op het overbevolkte Java is de maatschappelijke nood der Indo's in de laatste tien jaren nijpend geworden; velen kunnen er hun krachten niet ontplooien. En daar ginds ligt een rijk, maar dun bevolkt gebied, 22 maal zoo groot als Nederland. Het verlangen is ontwaakt, daar een nieuw vaderland te stichten voor den Indo-Europeaan, in een klimaat, waarmee hij vertrouwd is; op een bodem, dien hij nog voor het uitzoeken heeft en over welks rijkdom de verbeelding zich geen grenzen stelt.
De beweging beoogt niet - al moge een verre toekomst dat ideaal verwezenlijken - een landbouwkolonie te stichten, om zoo veel mogelijk voortbrengselen en winst uit den grond te halen. Evenmin is zij te vergelijken met de arbeiderskolonisatie ter Oostkust van Sumatra, die thans, ter voorziening in de behoefte aan arbeiders voor de cultuurmaatschappijen, bevorderd wordt. Indien wij het goed zien, hebben wij hier te doen met een herleving van den oud Nederlandschen verkenningsgeest; het verlangen, den gezichtseinder van het nationaal streven uit te breiden. Men wil nederzettingen vormen naar het voorbeeld van de oude Nederlandsche volkplantingen in Amerika, Zuid-Afrika en Australië, waarheen onze voortrekkers de taal en zeden der vaderen, hun volkseigen, hun ‘behouden huis’ overbrachten, een nieuw land, waar zij vrij en zelfstandig zouden zijn.
De Indische regeering schenkt terecht aan dit streven aandacht. De G.G. mr. Fock hield in het laatst van 1923 besprekingen te zijnen paleize met den directeur van Binnenlandsch Bestuur over de ontsluiting van Nieuw Guinee; bij het in April 11 gehouden Congres van het Indo-Europeesch Verbond waren de ondervoorzitter en de leden van den Raad van Indië, de directeuren der departementen, de bevelhebbers van leger en vloot tegenwoordig; herhaaldelijk toonen Indische regeeringspersonen groote belangstelling. Zoo verklaarde de nieuwe gouverneur van Sumatra's Oostkust, de heer Van Sandick, voorheen gouverneur van de Molukken, in een persgesprek, waarvan mededeeling gedaan werd op een onlangs gehouden propaganda-avond der K.N.G., dat de regeering met het kolonisatieplan instemt, doch moet waarschuwen tegen onderschatting van de bezwaren. Bij een voorzichtig begin op bescheiden schaal was er kans op welslagen.
De Vereeniging K.N.G. gaat behoedzaam en wetenschappelijk te werk. Zij heeft een paar maanden geleden een 24-tal onderzoekers naar de Humboldtbaai en de Zuidpunt der Geelvinkbaai gezonden, om de landen te verkennen en gronden uit te zoeken. Blijkens een Aneta-bericht is deze commissie reeds terug, heeft zij in het begin van Mei onder leiding van den gouverneur der Molukken vergaderd en een land aan de Boemi-rivier (bij de Geelvinkbaai) aanbevolen, waar de voortrekkers besloten hebben heen te gaan. Daarnaast is er een groote aandrang van menschen, die voor eigen rekening naar het verre land trekken; het staat te vreezen, dat de deelnemers aan zulk een wilden trek groote teleurstellingen tegemoet gaan. De Ver. K.N.G. zendt geen lieden uit dan na strenge keus. Menschen van karakter, geloof en volharding, niet alleen met wat durf en landbouwkennis zijn noodig. Zij gaan een leven van gevaren, harden arbeid en ontberingen tegemoet en de kans op tegenslagen is zeer groot. Van vele kanten komen waarschuwingen. Tegenstanders noemen N. Guinee ‘de hel van Indië’; een land, ‘bij uitstek ongeschikt’, ‘ongezond en ontoegankelijk’. Zij spreken van ‘een sprong in het duister’; van ‘goed geld naar kwaad geld gooien’ en zoo meer. Nederlanders - dit is ook de meening van den heer Van Sandick - behooren in geen geval te gaan, alvorens Indo-Europeanen, zooals in de kolonie ‘Giesting’ op Zuid Sumatra, beschavingskernen gevormd hebben in het wilde land, dat nog in vrijwel ongerepten natuurstaat verkeert. De zorg hiervoor kan veilig aan de genoemde vereeniging worden overgelaten.
Van Grootnederlandsch standpunt verheugen wij ons over deze beweging, vooral omdat zij zulk een verblijdend teeken van leven is, door de Indo-Europeanen gegeven. Zij zijn niet tevreden met het enge bestaan op een overbevolkten grond; willen voor het nageslacht, mogelijk nog voor zichzelf een nieuw land veroveren, dat vergezicht biedt en toekomst. Zij begrijpen, dat het ontginnen en bevolken van Nieuw-Guinee niet mag worden overgelaten aan vreemde volken - Chineezen en Japanners bijv. - daar het dan als vaderland voor de Indische volken en voor den Nederlandschen Stam zou verloren gaan. Zij willen dus het land behouden voor de Nederlandsche cultuur en als voorraadschuur voor de overige deelen van het Indische Rijk, dat daardoor minder afhankelijk belooft te worden van de voortbrengselen van andere landen, de gunst en wisselende gevoelens van andere volken.