West-Indië
Dat nooit weer!
Op 29 December 1895 trok dr. Jameson, administrateur van Rhodesië, met 500 gewapende mannen op naar de Transvaalsche grens ten einde met de hulp van de burgerij van Johannesburg de regeering van President Krüger omver te werpen. Alles ging goed, maar bij Doornkop knalden ploteling van achter de rotsen de schoten uit geweren, maxims en kanonnen der Boeren en na een wanhopige poging, om door, te breken, gaven de vrijbuiters zich over. De oude Krüger was volkomen op de hoogte geweest en had alleen gewacht, tot ‘de schildpad zijn kop zou uitsteken’.
Op 8 Juni 1929 overvielen 80 vrijbuiters het fort te Willemstad, sloegen de wacht neer en vermeesterden het fort, waar, van een bezetting van 136 man, slechts 24 man aanwezig en in rust waren. Het tuighuis werd geplunderd, de gouverneur en de kommandant werden op een vreemd schip naar Venezuela gevoerd en later van daar teruggezonden. Ondanks de lessen der ervaring; ondanks den gevaarlijken politieken toestand in den nabuurstaat; ondanks de aankomst van een verdacht schip daags tevoren was op niets gerekend, wist men van niets. Bij wijze van ‘voorzorgsmaatregel’ werd drie dagen later de staat van beleg afgekondigd.
Dit was het ergste van het jammerlijke voorval op Curaçao: de onvoorbereidheid, de volstrekte zorgeloosheid op een Nederlandschen uitkijkpost van strategische en economische beteekenis, waar groote belangen, ook van andere volken, aan Nederlands hoede zijn toevertrouwd. President Krüger had alle draden van het tegen Transvaal gesmede komplot in handen en kon daardoor met een goed gemikten slag op het juiste oogenblik den tegenstander onschadelijk maken. De overheid op Curaçao stond weerloos, niet slechts omdat de bezetting onvoldoende was; omdat men geen oorlogsschip had - want had er een Nederlandsche oorlogsbodem in de haven gelegen, dan zou misschien ook nog het overschotje van de wacht naar bed zijn gegaan - maar omdat zij geen doeltreffenden inlichtingsdienst bezat, terwijl buitenlandsch gespuis op haar grond tegen een bevriende regeering zoowel als tegen haarzelf samenspande. Het was de oude Nederlandsche kwaal, door Jan de Witt aangewezen: het gevaar niet te zien, dan wanneer men er voor staat. In dat opzicht dragen wij allen een deel der schuld; het kan onszelf ook treffen.
Gelukkig heeft heel het Nederlandsche volk als één man den smaad gevoeld en zich voorgenomen, geen herhaling, voor zoover het in zijn macht ligt, te dulden. Een groot Rijk met kwetsbare plekken in alle werelddeelen is, ook sterk gewapend, niet te vrijwaren voor een vermetelen overval als die van Curaçao. Maar een gebrek aan waakzaamheid als hier aan den dag kwam, verraadt een onverdedigbare onverschilligheid tegenover de levensbelangen van land- en stamgenooten.
Leden, werft Leden!