[Nummer 7]
De Nederlandsche eenheid.
De kaart van het Bourgondische rijk van Philips den Goede en Karel den Stoute, zooals men die b.v. in P.J. Bloks ‘Geschiedenis van het Nederlandsche Volk’ vindt, vertoont tusschen Frankrijk en Duitschland een lange, breede strook van eenzelfde kleur, met slechts twee onderbrekingen: het bisdom Luik en het hertogdom Luxemburg. Was het den ‘sluwen hertog’ of zijn onstuimigen opvolger gelukt, deze landen in hun bezit te krijgen, dan was daar, in een gebied, dat zich uitstrekte van de Eems tot aan het meer van Genève, een Grootnederlandsche staat ontstaan.
De grondslag daarvoor bestond in de volksgedachte. Nog niet in de vroege middeleeuwen, toen gesproken werd van ‘de lage landen bider see’. In de veertiende eeuw echter, toen men in Europa het begrip ‘vaderland’ nog niet kende - Jeanne d'Arc vond het in 1429 uit voor Frankrijk - was er reeds een aardrijkskundig begrip ‘Nederland’ en in de tweede helft der zestiende eeuw zien wij het, in den persoonlijken bond van uiteenloopende staten onder de Bourgondiërs, uitgroeien tot een staatkundig begrip, zien wij een natie ontstaan, die straks onder de Habsburgers alle onderdanen van den Spaanschen koning omvat: Nederland. Deze staat had zich kunnen ontwikkelen, indien hij niet in tweeën gespleten was door de Spaansche overheersching.
Deze herinneringen mogen het groote belang toonen van de studie van dr. G.J. Hoogewerff, directeur van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome ‘Uit de Geschiedenis van het Nederlandsch Nationaal Besef’ in het Tijdschrift voor Geschiedenis (44e Jrg. afl. 2). Niet alleen is betwijfeld, of in de zestiende eeuw reeds het besef van een Nederlandsche volkseenheid aanwezig was, maar zelfs de bestaansmogelijkheid van zulk een besef is ontkend. Welnu, dr. Hoogewerff voert zulk een overstelpende hoeveelheid bewijzen aan, dat alle onzekerheid moet verdwijnen. Hij putte uit gegevens, in den loop van welhaast een kwart eeuw, vanwege genoemde instelling verzameld en loopende van 1425 tot 1725. Toen in 1543 de zeventien gewesten zich vereenigden, was er een vereenigd Nederland ontstaan, dat Holland en Zeeland, zoowel als Vlaamsch en Waalsch Vlaanderen omvatte, een cultureele eenheid met een natuurlijke taalgemeenschap tot grondslag. Uit deze landen bezochten geestelijken, geletterden, kunstenaars, werktuigkundigen, ook rechtsgeleerden en voorname lieden Italië en, wanneer naar hun landaard gevraagd werd, noemden zij zich altijd Vlamingen, onverschillig of zij uit Brussel, Gent, Nijmegen, Utrecht of Amsterdam kwamen. In de bescheiden betreffende 10.000 tot 15.000 Noord- en Zuid-Nederlanders, welke dr. Hoogewerff onder de oogen kreeg, verdwijnen, tusschen 1560 en 1590 Hollanders, Brabanters, Henegouwers allengs en worden tot Fiamminghi, latijnsch Belgae, welke woorden niet anders dan met ‘Nederlanders’ mogen worden vertaald. Dr. H. schrijft:
Met eenig voorbehoud voor de ‘Geldri’, die zelfs tot na 1600 vaak aan hun gewestelijken naam vasthouden en zich tot het Bestand maar schoorvoetend ‘Belgae’ noemden, groeit in de laatste dertig jaren der 16de eeuw het begrip ‘Vaderland’ voor de gezamenlijke bewoners der Lage Landen op een merkwaardige wijze snel uit. Van een onderscheiding, laat staan van een scheiding tusschen Zuid en Noord, is daarbij hoegenaamd niets te bespeuren. Integendeel: het besef van een gemeenschappelijke existentie is duidelijk merkbaar en daaraan wordt wèlbewust uiting gegeven. Noord en Zuid vinden elkander daarbij zonder horten of stooten, van zelf. Het is veeleer Gelre, dat zich niet voegen wil en eerst na een ‘vrijheidsoorlog’, die 72 jaar duurde (1471-1543), tot de overige Nederlanden werd gebracht.
Alleen de Friezen hebben, de middeleeuwen door, zich steeds als Friso of Frisius opgegeven, ook wanneer zij zich bij andere Nederlanders aansloten. Prof. Pirenne neemt in zijn Histoire de Belgique de nationale eenheid van Walen en Vlamingen aan, wees erop, dat bijna heel Vlaanderen en Brabant tot Waalsche bisdommen behoorden, maar scheen voorbij te zien, dat deze eenheid ook de Hollanders omvatte. In den Bourgondischen tijd was er geen tweeëenheid te bespeuren; het taalverschil vormde in dien tijd nog geen grens.
Doch gaven de bewoners der Nederlanden zich niet maar een naam en noemde men hen daarginds niet alleen ter gemakkelijke aanduiding van de streek