Iedereen kent zijn roerend ‘Hemelhuis’, zijn guitig ‘Tieneken van Heule’, zijn studentikoos ‘De Gilde viert’, zijn strijdend ‘Lied der Vlaamsche zonen’, zijn de ziel doorschrijnende ‘Weezang der Jongens aan den IJzer’, zijn tragische treurzangen van het Vlaamsche lijden der IJzersoldaten in de gevangenissen te Tresnes en elders. Zijn lied is zegevierend door heel Vlaanderen gegaan, is doorgedrongen tot in de verstafgelegen dorpen en het is geen zeldzaam iets bij het bezoek aan de een of andere Vlaamsche stad Hullebroecks muziek door een beiaard uit een hoogen toren als ‘rinkelende perelen’ over de daken te hoor en uitgieten.
Deze zeer verdienstelijke toondichter die, sedert 1926 nu ook ieder jaar, het nog schamele Vlaamsche operettenrepertorium met een nieuwe aanwinst wist te verrijken (‘Sepp'l’, ‘Cupido dictator’, ‘Miranda’) heeft er zich evenwel niet toe bepaald, in zijn werkkamer te Gent, te Elsene of te Boschvoorde, aan de verspreiding van het nieuwe Vlaamsche volkslied te werken. Hij is tot het volk zelf gegaan, niet alleen tot het volk van Vlaanderen, maar ook tot de stamgenooten in Noord-Nederland. Zuid-Afrika en Oost-Indië. Sedert een kwart eeuw staat hij op het verhoog, nu eens te Gent, te Antwerpen of te Brussel, dan weer te 's-Gravenhage, Rotterdam, Amsterdam of een der kleinere plaatsen van het Noorden en dank zij de eerlijkheid van zijn talent, is de belangstelling in en voor zijn kunst geen oogenblik verzwakt. Wat Hullebroeck, onmiddellijk na den wapenstilstand, voor den Nederlandschen stam in Vlaanderen, voor de wederopwekking van de geknakte Vlaamsche wilsen durfkracht en het herstel van de eensgezindheid onder de door den oorlogsbrand en zijn politieken nasleep uit elkaar gedreven Vlamingen heeft gedaan, kan dezen taaien, hardnekkigen, en tevens joviaal - gevoeligen Gentenaar nimmer worden vergoed. Daarom komen de eereavonden, hem, hier en daar reeds aangeboden in het Noorden, waar hij, nu juist 25 jaar geleden, voor het eerst het Vlaamsche lied deed bewonderen, op het goede oogenblik als een hulde aan hem die, door de verspreiding van den gemeenschappelijken volkszang - Hullebroecks lied is zoowel voor het Noorden als voor het Zuiden gemeengoed geworden - het peil van onze zangkunst wist te verhoogen en tevens nieuwe banden nog wist te leggen tusschen de verschillende loten van den Nederlandschen stam. Ook Vlaanderen trouwens stelt zich voor zijn ‘man van de schalmei, zijn liereman, de wekker van zijn droomen en de gever van het lied, dat groeit achter de hagen, in de weiden, uit de kluiten van den akker,
bij ochtend en bij avond’, zooals een Vlaamsch journalist het onlangs nog in een lyrische vlaag uitdrukte, in den loop der eerstkomende weken, op hartelijke wijze, naar Vlaamschen trant, te vieren.