Vondel.
Wat drijft ons telkens naar Vondel terug? Wat doet ons, na elken tijd van een beetje verwaarloozing, den bundel ‘Meesterstukken uit Vondels Werken’, waarin dr. Willem Doorenbos zulk een juist beeld van den dichter gaf, weer tevoorschijn halen en dicht bij de hand zetten? Wat dringt thans tot herdenking van zijn sterfdag, nu hij toch weer krachtiger gaat leven dan in de achttiende en het begin der negentiende eeuw en, mede dank zij de hulp der thans verschijnende volledige uitgaaf zijner werken bij de Wereldbibliotheek, wellicht een nieuwe populariteit tegemoet gaat?
In den tijd toen, naar Thorold Rogers het zoo mooi heeft samengevat, de Hollanders baanbrekers waren in de scheepvaart; grondleggers van den met overleg gedreven handel; vooraan stonden in de kunsten des vredes; meer boeken drukten dan heel de rest van Europa; de wereld voorzagen van de bekwaamste rechtsgeleerden, de getrouwste geschiedschrijvers, de meest oorspronkelijke denkers; de kennis der Oostersche talen, de nieuwe natuurkunde, het moderne volkenrecht grondvestten; toen de beste wiskundige, sterrenkundige en zeevaartkundige instrumenten van hier kwamen en de Leidsche Universiteit in beroemdheid die van Oxford, Cambridge en Parijs overtrof - in dien tijd is Holland voorvechter geweest van de hoogste beginselen, heeft het voor alle eeuwen de grondslagen van de vrijheid gelegd.
Vondel was de belichaming van dien tijd, dien hij hartstochtelijk heeft meegeleefd. Niet alleen om de levendige beelding van zijn dicht, de scherpzinnige vondsten, den statigen maatslag zijner verzen, de rustige deining van zijn proza, trekt hij ons. Zijn kunst is geen vliet, maar een stroom, zoo rijk aan verscheidenheid, dat niet alleen taal- en letterkundigen, geschiedschrijvers en godgeleerden, maar ook oudheidkenners en velerlei onderzoekers daarin een bron van studie vinden. Hoe natuurlijk schildert hij en beeldt hij; welk een bevalligheid is er in den Beeckzangh en den Wiltzangh, in het ruischen van zijn Rijnstroom, welks zangerige melodie in ons blijft klinken. Wij worden beurtelings bekoord en bewogen nu door teeren weemoed, als in Uytvaart van mijn Dochterke en Konstantijntje, dan door ootmoedige berusting, als daar klinkt uit de Vertroostinghe aan Vossius, Gebed des Heeren en het ontroerende ‘o Vader die geen wieroockvat...’ uit den Lucifer. Toch, meer nog dan wanneer hij ons van het eene einde der aarde naar het andere voert of dwars door de sterren streeft, vervult hij die hoogste roeping van den kunstenaar: aanvuren; sleept hij mee in zijn verontwaardiging om huichelarij, schijngeloof, laster tegen de grooten; in zijn woede over rechtsverkrachting jegens 's lands beste dienaren; in den met al de heftigheid zijner scherpe pen gevoerden strijd tegen geestesverdrukking en dwingelandij. Het was een voortzetting van de worsteling der Geuzen, veredeld, vergeestelijkt, tot een volkomen zegepraal geleid. Vrijheidszin prikkelde, dreef en bezielde hem, die den tegenstander even onvervaard tartte als de helden op zee. Vondel is niet alleen echt Nederlandsch in zijn volkomen vrijheidszucht, die zich aan geen partij en geen geloof liet binden; hij is veel meer - en daarom blijft hij leven -: de volkomen bevrijde mensch.
Hij is de door ootmoed herborene, die zijn vrijheid heeft gevonden in willige onderwerping, in samensmelting met den wil, dien hij in zijn Driemaal heilig bezongen heeft.
Van Vondel is gezegd, dat hij alle snaren op zijn instrument had. Hij kon toornen, hekelen, roskammen, maar ook innig zijn en zacht, breed en statig. Smart, blijheid, liefde en haat zong hij uit volle keel en zijn proza, dat zuivere natuurkunst lijkt, heeft hij even vaardig als de alexandrijnen van zijn treurspelen beheerscht. En al heeft hij nooit een blijspel geschreven, zijn vast gemoed behield den levenslust zoo sterk, dat hij op zijn 75ste jaar nog een jolig bruiloftslied dichtte en op zijn 80ste de dartelheid van de zwaan bezong.
Vondel - als Hooft - heeft, naar Busken Huet opmerkt, het zijne gedaan, om het aan de rederijkerij ontwassen Nederlandsch tot wereldtaal te verheffen en de voortreffelijkste geesten onder andere volken zedelijk te dwingen, voortaan ook het Nederlandsch te beoefenen. Dit pogen is niet gelukt - het werk blijft te voltooien!