Besturen. Er is nu reeds sedert jaren verschil van meening over sommige vraagstukken van groot belang. Doordat slechts één lid van het Groepsbestuur tevens afgevaardigde in het Hoofdbestuur is, kon dit den indruk wekken, alsof deze slechts een persoonlijke meening verkondigde, terwijl de overige afgevaardigden, door gemis aan voortdurende verstandhouding met wat in de Groep omging, daaraan vreemd bleven. Hieraan kon worden tegemoet gekomen, door deze afgevaardigden zooveel mogelijk voor te lichten over de vraagstukken, welke zich voordeden, anderzijds door meer dan tot dusver zooveel mogelijk personen te kiezen, die tegelijk lid van het Groepsbestuur en afgevaardigde in het Hoofdbestuur zouden zijn. Maar anderzijds lijkt het wenschelijk, om het dagelijksch Bestuur van het Hoofdbestuur te kiezen buiten en boven het getal der afgevaardigden der Groepen. Bij blijvend verschil van meening tusschen de Groep en het Hoofdbestuur, zal de hoogste uitspraak moeten vallen in het Hoofdbestuur, waarin dan de afgevaardigden van andere groepen mede zullen beslissen over het punt in geding. Het is dan onvermijdelijk, dat in Groep Nederland het gevoel ontstaat, dat hare eigen vertegenwoordigers - die thans het Dagelijksch Bestuur van het Hoofdbestuur vormen - niet genoegzaam op hare belangen letten. Het betreft hier niet personen, maar het spruit voort uit het huidige stelsel. Het Dagelijksch Bestuur van het Hoofdbestuur moet onpartijdig zijn en het Algemeen-Verbondsbelang in het oog houden. Maar men begrijpt, dat vaak het inzicht in zulke zaken ook van persoonlijke opvattingen afhangt en dat dan het gevaar dreigt, dat stemmingen plaats hebben, waarbij het belang van Groep Nederland onvoldoende voorspraak heeft gehad. Het is veel zuiverder, dat Groep Nederland kan rekenen op het volle aantal harer afgevaardigden en dat anderzijds het Dagelijksch Bestuur van het Hoofdbestuur volkomen los komt van eenig Groepsbelang. Hiervoor is statutenwijziging noodig.
Van de heeren De Kanter en De Gaay Fortman was nog een verzoek gekomen aan het Groepsbestuur, om in geen geval hun herkiezing te bevorderen, als dit niet met volledige instemming van dit bestuur ging. Hieruit blijkt, dat de kern van het vraagstuk nog niet duidelijk is. Het betreft niet de personen van het Dagelijksch Bestuur. Daarom stelt hij voor om zonder het stellen van dubbeltallen de aftredende leden bij acclamatie te herkiezen en verzoekt aan de afddeling Voorne en Putten de door haar gestelde candidaten voor de dubbeltallen in te trekken, waaraan die afdeeling gehoor geeft. De aftredende vertegenwoordigers in het Hoofdbestuur worden daarna bij acclamatie herkozen. De afdeeling 's Gravenhage verzoekt echter aanteekening in de notulen, dat, indien het niet binnen twee jaar tot een bevredigende regeling komt, de aangelegenheid opnieuw onder het oog moet worden gezien. De afdeelingsafgevaardigde van Voorne-Putten sluit zich hierbij aan.
Hierop krijgt Mr. J. Hoog (Haarlem) het woord, om namens de financieel-administratieve Commissie verslag te doen van het met het Hoofdbestuur gehouden overleg. Hij doet voorlezing van het memorandum aan het Hoofdbestuur, loopend over 3 punten: 1) de afbakening der bevoegdheden van Hoofden Groepsbestuur; 2) hervorming der administratie; 3) hervorming van het Hoofdbestuur. Dit laatste punt was slechts in beginsel te berde gebracht, omdat het buiten de bevoegdheid der Commissie viel.
Over het eerste punt, hoewel tijdig ter kennis van het Hoofdbestuur gebracht, bleek het Hoofdbestuur zich nog geen meening te hebben gevormd.
Wat het tweede punt betreft, was het oordeel der Commissie, dat de Groep volstrekt noodig heeft een eigen administratie onder haar gezag en dat aan het hoofd dier administratie een persoon behoort te staan, die onder de leiding van het Groepsbestuur zelfstandig de dagelijksche zaken kan behandelen. Daarvoor ontbreken de geldmiddelen, waarvoor bij het tegenwoordige ledental statutenwijziging noodig zou zijn, om de Groep over grooter middelen te doen beschikken, tenzij in overleg met het Hoofdbestuur de Groep geholpen wordt, om de eerste moeilijke tijden te boven te komen. Een dergelijke regeling is volstrekt noodzakelijk, om drie dingen mogelijk te maken: a) de afdeelingen beter dan tot dusver te steunen; b) de propaganda aan te pakken, waarbij het inrichten van lezingen door bekwame mannen over het geheele land een eerste plaats inneemt; c) het eigenlijke werk der Groep te verwezenlijken.
Naast deze grootere hervorming behoort in elk geval reeds nu de administratie, die thans voor de Groep in Laan 34 verricht wordt, onder haar rechtstreeksch gezag plaats te hebben.
Slechts op dit laatste punt kon de Commissie eenige toezegging verkrijgen. Het Dagelijksch Hoofdbestuur wil in overweging nemen, meer kon of wilde het niet toezeggen, dat een beambte in Laan 34 ter beschikking zal worden gesteld van het Groepsbestuur voor het verrichten der loopende werkzaamheden. Hoewel hiermede voor den penningmeester nog niet alle bezwaren waren weggenomen, meent de Commissie, dat voorloopig voor een jaar een proef moet worden genomen.
Ten aanzien van de propaganda was het Dagelijksch Hoofdbestuur bereid deze aan het Groepsbestuur over te dragen. Daar de geldmiddelen der Groep dit niet toelaten, werd aangeboden, dat in elk geval de propagandist in voeling zal blijven met den secretaris van het Groepsbestuur.
Hoewel de Commissie haar taak nog niet afgeloopen achtte, meent zij van de vergadering machtiging noodig te hebben op den ingeslagen weg voort te gaan en tevens, om haar eindverslag aan het Groepsbestuur te mogen afleggen, in verband met den dringenden aard der aangelegenheid.
Aldus besloten.
De viering van de Unie van Utrecht.
Prof. W. Nolet zet de redenen uiteen, die het Groepsbestuur bewogen zich van deelneming te onthouden en de zaak aan de afdeeling Utrecht over te laten. Er bestaat verschil van gevoelen onder het Nederlandsche volk over de vraag, of die Unie een Grootnederlandsch beginsel vertegenwoordigt. Onder Katholieken schrijft men aan die Unie de onderdrukking toe. Men kan de gronden wellicht niet billijken, maar de zaak is nu eenmaal zoo.
De vergadering keurt de houding van het Groepsbestuur goed.
Het voorstel Utrecht tot afkeuring van deelneming uit Noord-Nederland aan de viering van 1830 in België geeft aanleiding tot een voorafgaande uiteenzetting door het Groepsbestuur van zijn besprekingen met Groep Vlaanderen. Terwijl in Groep Nederland de algemeene opvatting bestaat, dat zij Zekere handelingen pleegde krachtens haar toekomende onbetwistbare bevoegdheid, wordt in Groep Vlaanderen van zekere zijde stemming gemaakt voor de leus, dat het A.N.V. krachtens zijn statuten geen punten mag aanvatten, waaraan een ‘politieke’ zijde zit. Groep Nederland heeft dit met kracht van redenen bestreden. Een dergelijk criterium staat niet in de statuten en is onbestaanbaar. De eigenlijke verdedigers dier theorie hebben haar dan ook niet logisch kunnen ontwikkelen, maar trokken zich oogenschijnlijk terug en hadden als slotargument de bedreiging met aftreden. Groep Nederland heeft, vasthoudend aan het beginsel, er niettemin in toegestemd, om alles te vermijden, wat tot ernstige moeilijkheden in Vlaanderen zou aanleiding geven, al zouden deze punten naar Noordnederlandsche begrippen geheel in de lijn van het verbond liggen. Voorgesteld werd bovendien een vaste commissie uit beide groepen, die in de toekomst overleg zouden plegen over punten, die moeilijkheden zouden kunnen veroorzaken. Op dien grond stelt het Groepsbestuur voor, om het voorstel Utrecht aan te houden.
Bij de besprekingen hierover houdt de afdeeling Utrecht haar voorstel staande.