Neerlandia. Jaargang 32
(1928)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdbestuurVerslag van de Commissie tot nazien der Rekening en Verantwoording van het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond over het jaar 1927.De ondergeteekenden verklaren de Rekening en Verantwoording over 1927 te hebben nagezien en in orde bevonden. Verwijzende naar de opmerkingen, welke de Commissie in haar verslag betreffende de rekening en verantwoording over 1925 (Neerlandia Juli 1926, blz. 118) en in dat over 1926 (Neerlandia November 1927, blz. 191-192) heeft gemaakt, meent zij aan die verklaring te moeten toevoegen, dat de geldelijke toestand van het A.N.V. naar haar meening meer en meer zorgwekkend moet worden geacht en dat het haar dus noodzakelijk voorkomt, dat maatregelen worden genomen, strekkende om in dien toestand zoo spoedig mogelijk verbetering te brengen. Konden de tekorten over de beide voorafgaande jaren bestreden worden uit buitengewone ontvangsten, over 1927 hebben de uitgaven de ontvangsten overtroffen met niet minder dan f 4189.15 ½, tot afschrijving van welk bedrag het geheele onbelegde steunfonds II (f 3892.14 ½) is aangewend, terwijl de rest (f 291.01) ongedekt is gebleven. Gaat de zaak op dezen voet voort, dan zal het A.N.V. wegens gebrek aan middelen in geldelijke moeilijkheden geraken. Hierbij verliest de Commissie niet uit het oog, dat van de in het laatst van 1927 aangemaakte autovlaggen, waarvoor | |
[pagina 147]
| |
f 290.65 is uitgegeven, alsmede van de voor f 817.10 aangekochte portretten van het Koninklijk echtpaar nog nagenoeg alle exemplaren aanwezig zijn, maar zij meent, dat het aan twijfel onderhevig is, of die uitgaven inderdaad productief zullen blijken te zijn. Dat het Hoofdbestuur niet, of althans niet in voldoende mate rekening heeft gehouden met het ten vorigen jare door de Commissie geleverde betoog, dat buiten de regelmatig terugkeerende jaarlijksche uitgaven, geen gelden moeten worden uitgegeven, waarvoor de middelen tot dekking niet worden aangewezen, met welk betoog het Hoofdbestuur blijkens het naschrift op blz. 192 van Neerlandia Nov. 1927 instemde, meent de Commissie te moeten toeschrijven aan het feit, dat op het tijdstip, waarop de Commissie haar verslag uitbracht, de belangrijkste uitgaven voor 1927 reeds waren gedaan. De Commissie vertrouwt, dat de uitkomsten over het loopende jaar ook te dien aanzien beter zullen zijn, dan die over 1926 en 1927. Niettemin meent de Commissie wederom te moeten aandringen op het betrachten van de uiterste zuinigheid bij het doen van uitgaven en op het beramen van middelen, welke tot vermeerdering der inkomsten kunnen leiden, waartoe zij aanbeveelt tot de Regeering het verzoek te richten om de Regeeringsbijdrage te verhoogen. De Commissie meent zich thans te moeten onthouden van het aanwijzen van de posten, waarop naar haar oordeel in het algemeen bezuinigd had kunnen worden, zonder schade te doen aan het nuttig werk van het Verbond. 's-Gravenhage, Juli 1928.
W.F. GERDES OOSTERBEEK. A. DE BRUYN. H.J.M. TIJSSENS. L. WELLING. |
|