tot een reisje naar de oude Universiteitsstad en het Vlaamsche land had bewogen.
Doch wat deze congresdagen van alle andere - te Gent, te Brugge, te Antwerpen of waar ook, vroeger, in het Vlaamsche land gehouden - grondig onderscheidde, was de ware cultureele Grootnederlandsche atmosfeer, waarin zij verliepen. Menig Noordnederlandsch geleerde zal zich - ik ben er van overtuigd - bij het terugvinden van zoovele vrienden en bekende gezichten, niet alleen uit Vlaanderen maar ook uit het Noorden, bij het hooren van het geleidelijk zuiverder wordend algemeen Nederlandsch der Vlaamsche gestudeerden en bij het ervaren van de toenemende degelijkheid van de wetenschap in Vlaanderen, wel meer dan eens in de een of andere Zuidelijke stad van het eigen land hebben gewaand. Overal Nederlandsch: op de algemeene vergaderingen, de afdeelings- en huishoudelijke bijeenkomsten, bij de uiteenzettingen en besprekingen van referaten en demonstraties in de laboratoria, aan tafel, ten stadhuize en tot in de door de tallooze congressisten bezochte koffie- en eethuizen; het was - tezamen met de drie dagen Vlaamsche Universiteit, welke de Congressen aan het van volledig hooger onderwijs nog steeds verstoken Vlaanderen, om de twee jaar, bezorgen - een toekomstbeeld van wat het Vlaamsche land en de Universiteitsstad Leuven ongetwijfeld nog eens zullen worden!
Het gevoel van algemeen Nederlandsche saamhoorigheid, dat de Congresdagen beheerschte, was er al op de plechtige openingsvergadering, in de ruime herbouwde hallen van de Katholieke Universiteit. Minister van Staat Poullet was de eerste om, samen met prof. Van de Wij er, zoowel ‘de Vlaamsche landgenooten als de stamverwante broeders uit het Noorden’ welkom te heeten en na hen wijdde de om zijn welsprekendheid terecht geroemde senator, Mr. Alberic De Swarte, zijn heele rede aan de intellectueele toenadering van Noord en Zuid, de Congressen beschouwend als het tastbare bewijs, dat de wetenschap, door de aanwezigen beoefend, niet bijzonder Vlaamsch of bijzonder Hollandsch, maar algemeen Nederlandsch is zooals gansch onze kultuur. Over de werking van het Algemeen Nederlandsch Verbond, den Dietschen Bond en het Dietsch Studentenverbond liet hij zich waardeerend uit, daarbij den wensch uitsprekend, dat nog meer zou worden gedaan dan reeds werd verwezenlijkt, vooral voor wat betreft de verleening van reis- en studiebeurzen, de verlaging van de voor Vlaamsche studeerenden schier onbereikbaar hooge prijzen der Nederlandsche boeken, terloops hulde brengend aan den in de zaal aanwezigen oud-minister Huysmans, voor de door hem doorgedreven hervormingen welke bestemd waren, om de Nederlandsche taal en kultuur in Vlaanderen weer gedeeltelijk tot hun recht te doen komen en een stuk aanhalend uit de ‘Vlaamsche toestanden’-reeks in ‘Neerlandia’ verschenen, waarin gepleit werd, met het oog op de taalzuivering, voor uitwisseling, in den vacantietijd, van leerkrachten uit lager en middelbaar onderwijs.
Dat al deze, met Vlaamschen zwier naar voren gebrachte gedachten weerklank vonden in de Noord-nederlandsche harten, bleek reeds in het korte, maar innige woord van dr. Coelingh, bij de opening der Congressen. Even later, aan tafel, tusschen peer en ijs, werd het al zoowaar een echt vuurwerk van vriendelijke begroetingen en bij het eindfeestmaal dat - naar loffelijke Vlaamsche gewoonte - bij ieder Congres hoort, knetterden en knalden de vuurpijlen der welsprekendheid, door oud-minister Huysmans, Mr. F. van Cauwelaert, burgemeester van Antwerpen (die de gastvrijheid der Scheldestad aanbood voor de Wetenschappelijke Congressen in 1930), pater Molkenboer en anderen nog afgeschoten, hemelhoog, de Grootnederlandsche kultuur ter eere. Ook prof. dr. F. Daels voerde er het woord, op de aangrijpende wijze, hem eigen. Zelden toch heeft een hart warmer dan het zijne voor Vlaanderen en de Nederlandsche wetenschap geklopt. Met rechtmatige fierheid mocht prof. Daels, die de onbetwiste leider is van het Natuur- en Geneeskundig Congres (zooals dr. J. Goossenaerts, als secretaris, de schrijvende en samenordende ziel van het geheele congressensamenstel is) op het feit wijzen, dat dit Congres nu reeds voor den 25sten keer bijeenkwam en daarbij de aandacht vestigen op zijn vele geneeskundige en natuurwetenschappelijke werken, op zijn reeks tijdschriften: het ‘Natuurwetenschappelijk Tijdschrift’, het ‘Geneeskundig Tijdschrift’, het ‘Wiskundig Tijdschrift’, het ‘Apothekerstijdschrift’, op zijn Vennootschap met hare modelinrichting, op zijn uitgetrouwde kinderen: het jaarlijksch Congres van Verpleegkunde en Sociale Geneeskunde met zijn ‘Tijdschrift voor Verpleegkunde, Vroedkunde en Sociale Geneeskunde’, het sociaal geneeskundig secretariaat met zijn voordrachten en zijn ‘Moedersblad’, en op het landbouwkundig Congres, in een woord op het heele net van wetenschappelijk-intellectueele kanalen door de
Vlaamsche geleerden - die zelfs niet eens de Nederlandsche benamingen voor hun vak aan de Universiteit te leeren kregen - ten koste van een nimmer te beschrijven en genoeg te roemen toewijding en offervaardigheid over hun naar wetenschap in de eigen taal zoo dorstige en hunkerende land aangelegd. Eerbiedig moesten daarbij worden herdacht, zooals prof. Daels het deed, de schaar pioniers van het eerste uur, die thans reeds allen voor eeuwig het levende Vlaanderen hebben verlaten en onder wie de namen van dr. Bauwens, dr. Depla, dr. De Bruycker, dr. Lauwers en dr. Vandeperre het eerst in het geheugen komen. Zij toch hebben de opleving van heden mogelijk gemaakt, de wetenschappelijke opleving, welke blijkbaar niet meer tegen te houden is en een schoone toekomst voorspelt, en ook de broederlijke samenkomst niet alleen van Noord- en Zuid-Nederlanders, maar, wat sedert den oorlog zoo ongemeen moeilijk is geworden, van alle Vlamingen, welke oplossing van het Vlaamsche vraagstuk zij ook mogen nastreven. Treffend was dan ook het slot van de tafelrede van prof. Daels, bij het feestmaal, dat het zienlijk teeken was van het einde der congreswerkzaamheden, toen de, heel Vlaanderen door, zoo populaire Gentsche hoogleeraar zeide: ‘Alle Vlamingen, allen, leggen openhartig de handen in elkaar, wanneer zij door de Vlaamsche Wetenschappelijke Congressen aan hun volk willen verzekeren het wereldburgerschap door Vlaamschen intellectueelen arbeid, de zekerste waarborg voor onze cultureele wederopstanding. Wie dit midden van zuivere, waarheidsgetrouwe samenwerking door politieke drijverijen komt vertroebelen, stelt zich zelf buiten de gemeenschap van den wetenschappelijken arbeid en buiten de gemeenschap van de onbaatzuchtigen, die het vóór alles goed meenen met hun volk. Juist omdat onze Nederlandsche broeders weten, dat onze