Vlaanderen.
De Nederlandsch-Belgische intellectueele overeenkomst.
Onnauwkeurige voorstelling van zaken door al te groote beknoptheid.
In het onze Grootnederlandsche gedachte zeer goedgezinde ‘Laatste Nieuws’ is 15 Januari een samenvatting verschenen van de drie moties, door het bestuur van de groep Vlaanderen in zijn vergadering, op 18 December te Antwerpen, eenstemmig aangenomen, welke moties reeds 1 Januari door ons Verbondsorgaan waren afgedrukt. Deze samenvatting, hoe goed bedoeld ook, is echter zóó beknopt, dat de geest van een der moties - de eerste, en ongetwijfeld ook wel de voornaamste, betrekking hebbend op de Nederlandsch-Belgische intellectueele overeenkomst - aldus bijna geheel is zoek geraakt.
Zoo schreef ‘Het Laatste Nieuws’: ‘Afgezien van een motie, waarin de wensch wordt uitgedrukt, dat het aantal uit te wisselen leerkrachten met Nederland en ook het aantal reisbeurzen voor uitzending van studenten zou vermeerderd worden, heeft het “Algemeen Nederlandsch Verbond” ook een motie gestuurd aan ministers Jaspar en Hijmans, om andermaal aan te dringen, opdat onze taal zou gebruikt worden voor het diplomatiek verkeer tusschen Nederland en België.’
Een dergelijke uiterst beperkte beteekenis had de motie van groep Vlaanderen niet. Integendeel werd door het groepsbestuur juist nadruk gelegd op den wensch, ‘dat de Belgische afdeeling der officieele commissie, welke met de toepassing en verdere uitwerking van dit accoord zal worden belast, voor hare betrekkingen met de Nederlandsche afdeeling en