Vlaanderen
In Fransch Vlaanderen.
Dezen zomer bracht ik eenige dagen in Fransch Vlaanderen door, half met het doel een ouden vriend van jaren her te bezoeken, half in overleg met ons hoofdbestuur, om eens persoonlijk te spreken met den man, die daar de leiding heeft in de beweging tot handhaving en zoo mogelijk weder verbreiding van het Vlaamsch. Wellicht konden wij banden aanknoopen, wellicht konden wij steunen.
De trein voerde mij naar Hasebrouck, waar ik overnachtte. Aan het oude Vlaamsche stadje was weinig veranderd, sinds ik het de laatste maal zag en ook mijn logement was hetzelfde gebleven. Er was alleen een andere waard gekomen, die geen woord Vlaamsch verstond. De dienstboden echter, echte blonde Vlaamsche deernen, verstonden mijn Nederlandsch des te beter. Door achterstraatjes begaf ik mij naar het huis van mijn vriend en, waar ik in Hoog-hollandsch den weg vroeg, de vrouwtjes aan de deuren verstonden mij en antwoordden in de onvervalschte moedertaal. Alleen een jongen van een aar of twaalf zei mij, eenigszins hooghartig, in 't Fransch, dat hij mij niet verstond.
Mijn vriend deelde mij echter al spoedig mede, dat het er met het Vlaamsch als voertaal der gedachten nu niet zoo schitterend voor stond, eene mededeeling, die ik overal bevestigd vond, ook in wat ik zelf ervoer. Op de dorpen en op de boerderijen moge nog Vlaamsch gesproken worden, in de stadjes was de omgansgtaal Fransch, vooral onder de eenigszins ontwikkelden. Zijn ouders hadden onder elkaar nog Vlaamsch gesproken, met hun kinderen was het echter al Fransch en zijn eigen kinderen verstonden al geen Vlaamsch meer. Den volgenden dag ging de tocht naar Wormhout, vlak tegen de Belgische grens. De chauffeur, die mij reed, was een echte Fransch-Vlaming, mijn Nederlandsch verstond hij, alleen moest ik mijne gedachten wel eens in een anderen vorm gieten, omdat hij blijkbaar sommige woorden niet kende. Wij reden over Cassel, door een echt Zuidvlaamsch landschap. Blijkbaar waren er pas verkiezingen gehouden, overal aanplakbiljetten in 't Fransch, maar de candidaten hadden grootendeels
zuivere Vlaamsche namen, De Vos, Plankeel en zoo al meer. In Wormhout ontmoette ik op het kantoor van ‘de Vlaemsche Stemme’, den kapelaan Lescoart, de ziel van de ontstane Vlaamsche beweging. Met hem ging ik naar zijn ouderlijke hofstede, waar de ‘bazinne’ ons ontving. Daar hetzelfde als te Hasebrouck; toen zij met haar man, jong getrouwd, begonnen te boeren, dertig jaar geleden, was de omgangstaal met de werklieden Vlaamsch, nu Fransch. Als oorzaak van dit verschijnsel werd ook hier genoemd: de school, waar sinds plus minus 1850 alle onderwijs verplicht in 't Fransch gegeven moet worden. Spreekt een kind op school een Vlaamsch woord, dan krijgt het straf, ja, er zijn onderwijzers, die zelfs de kinderen straffen, wanneer zij te weten komen, dat dezen buiten de school Vlaamsch gesproken hebben. Ons gesprek op de boerderij verliep in 't Nederlandsch; zoo nu en dan haperde het ook hier weer, omdat men een woord niet begrepen had. Zoo kende de kapelaan
het woord ‘spijker’ niet, wel ‘nagel’; zijn moeder had blijkbaar nog meer moeite dan hij om mij te volgen. Daarbij bleek mij, dat de nieuw-ontstane Vlaamsche beweging zich uitsluitend beperkte tot de vier seminaria voor opleiding van geestelijken in Fransch Vlaanderen. Wel was men doende eene grootere vereeniging te stichten, die ook leeken omvatten zou, maar deze was er nog niet. De tegenkanting was er al wel, o.a. uit het geheel verfranschte Duinkerken. Ik sprak met den kapelaan af, ons hoofdbestuur voor te stellen, hem boeken en tijdschriften te zenden, ook op het gebied van landbouw en ambachten, ter verspreiding onder den landbouwenden- en ambachtsstand, natuurlijk van eenvoudigen aard. Voor de ontwikkelden vroeg hij vooral Vondel en Cats, spraakkunsten en woordenboeken, godgeleerdheid (de streek is goed katholiek) en liederenboeken. Sprekers had men nog niet noodig,
tweemaal was er een Vlaming wezen spreken o.a. een professor uit Leuven en.... men had hen niet verstaan.
Ik kreeg zoo den indruk, dat na de 17de eeuw, dit Vlaamsche gebied taalkundig afgesloten geweest is van de overige Nederlandsch sprekende gewesten en zoo òf zijn eigen ontwikkelingsgang gegaan is, òf was blijven stilstaan. In dit verband was de vraag naar de werken van Cats teekenend. Wel vroeg de kapelaan mij nog, zoo mogelijk, inteekenaars op ‘De Vlaemsche Stemme’, daar dit blaadje nog niet rondkomen kan. Het is een merkwaardig maandschriftje, dat weinig kost, 3.5 francs 's jaars. Wie er op inteekenen wil, geve dit op bij den Uitgever: Elie Hauw, Wormhout Frankrijk, Departement du Nord.
Terugkeerende verbleef ik een tijdlang in Cassel. Het heerlijke vergezicht over de Vlaamsche vlakte, want het stadje ligt op een grooten heuvel, boeide als altijd 't Was er juist markt. Boeren en boerinnen, verkoopers en verkoopsters spraken Fransch.
Sprak men zelf Nederlandsch, 't antwoord kwam