Neerlandia. Jaargang 29
(1925)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-Indië.Samenwerking van A.N.V en I.E.V.Volgens een ‘uit Semarang’ geschreven stukje in Neerlandia van Juli drong de heer H.A. Kooij, de toen aftredende Voorzitter der Afdeeling Semarang van het Algemeen Nederlandsch Verbond, aan op samenwerking van het Verbond met het Indo-Europeesch Verbond (I.E.V.). ‘Het stambelang’, zoo zeide de heer Kooij, ‘eischt steun in den strijd om het bestaan, overal, waar die strijd ongelijk is en dit is hij in de eerste plaats inzake het agrarische vraagstuk. Ofschoon de Indiër hier geboren en getogen is, kan bij geen rechten op den bodem doen gelden, hoewel hij in dezelfde omstandigheden verkeert als de eveneens hier geboren Inlander.’ Wij achten samenwerking van die twee bonden op vele punten mogelijk en wenschelijk, maar niet op het terrein waarheen de heer Kooij het Algemeen Nederlandsch Verbond voeren wil. De niet met Indië bekende lezer wete, dat er voor de wet geen enkel verschil bestaat tusschen den in Nederland en den in Indië geboren Nederlander,Ga naar voetnoot1) en dat dus wat betreft de uitoefening van rechten of de benoembaarheid tot ambten, beide groepen volkomen gelijk staan. En het behoeft wel nauwelijks gezegd te worden, dat geen enkele vereeniging met een idëeel doel onderscheid maakt tusschen in Nederland en in Indië geborenen, dat dus de deuren van het A.N.V. ook voor Indo-Europeanen wagenwijd openstaan. Het Verbond der Indo-Europeanen nu strijdt volgens de woorden van den heer Kooij voor ‘opheffing (bedoeld zal zijn ‘verheffing’) van den ‘Indo’ en om hem sterk te maken in de steeds toenemende mededinging met den ontwikkelden Inlander, die de Nederlandsche taal machtig is. Het zal wel geen betoog behoeven, dat het A.N.V. dat zich beijvert, om den Inlander Hollandsch te leeren, in dezen strijd geen partij kan kiezen. En al evenmin in den strijd ‘inzake het agrarische vraagstuk.’ Met dat ‘agrarische vraagstuk’ wordt dit bedoeld: Het Inlandsche volk heeft op den grond, waarop het zijn woning bouwt en zijn landbouw drijft, een erfelijk persoonlijk gebruiksrecht (dat practisch gelijk staat met eigendomsrecht). Dat recht mag de Inlander niet overdragen aan een niet-Inlander, dus ook niet aan een Indo-Europeaan. Vandaar dat de heer Kooij kan zeggen, dat de in Indië geboren Europeaan ‘geen recht op den bodem’ heeft. Nu laat ik de vraag terzijde, of de Indo-Europeanen voldoende gebruik gemaakt nebben van de hun geboden gelegenheid, om gronden voor den landbouw in erfpacht te krijgen; maar ik wil alleen hierop wijzen:
| |||||
[pagina 121]
| |||||
Wie den strijd der Indo-Europeanen voor ‘rechten op den bodem’ in dit licht beziet, zal zeker den heer Kooij niet kunnen toegeven, dat het A.N.V., naar eisch van het stambelang, aan hun zijde moet staan. Rijswijk, Juli 1925. J.E. BIJLO. |
|