Beknopt Jaarverslag van het Comité voor Ned. Kinderen in den Vreemde.
Het 4de Jaarverslag, dat wij U kunnen aanbieden, loopt over het tijdvak 1 Juni 1920 - 31 Augustus 1924. Dit keer is de tijdruimte tusschen beide vergaderingen nog grooter en wel 4½ jaar. De reden hiervan is, dat er geen bijzondere veranderingen plaats gevonden hebben en het Comité gewoon zijn werk voortzette op dezelfde manier, als het in September 1916 begon.
De grootste verandering, die te noemen zoude zijn, is dat het verblijf der kinderen in de laatste twee jaren meestal op 4-6 maanden werd bepaald, met een enkele uitzondering voor zwakke kinderen, die een half jaar en langer bleven. Zij werden echter eveneens van kleeren voorzien en ook de wijze van opvoeding en verpleging bleef dezelfde. Dezen maatregel moesten wij nemen, omdat de aanvragen uit Duischland hoe langer hoe talrijker werden, terwijl wij in verhouding steeds maar over een beperkt aantal pleegouders beschikten, die een werkelijk goed tehuis voor de kinderen hadden. Wij hebben steeds zoo zorgvuldig mogelijk de gezinnen uitgezocht, hetgeen natuurlijk niet wegneemt, dat het één wel eens beter is dan het andere. Een tweede verandering voor ons was, dat wij R.K. kinderen in Protestantsche gezinnen moesten plaatsen, aangezien wij helaas geen medewerking van gezinnen van den eerstgenoemden godsdienst hadden. Daar ook deze kinderen natuurlijk geholpen moesten worden, besloten wij dezen maatregel toe te passen. Ook is het een eigenaardig verschijnsel, dat de meeste families meisjes willen huisvesten, terwijl de jongens overblijven. Dit heeft er dan ook toe bijgedragen, dat wij maar een beperkt aantal kinderen konden huisvesten.
Zooals reeds in het derde Jaarverslag vermeld werd, waren er steeds oorzaken voor een langzame afwikkeling der Comitézaken, zoodat het geduld der pleegouders helaas opnieuw op de proef moest gesteld worden, aangezien nieuwe ellende door de waardevermindering van het geld de toestanden in Duitschland nog steeds niet beter maakte en wij zoodoende noodgedrongen ons werk moesten voortzetten. Ons Comité heeft gelukkig steeds voldoende geldelijke hulp gehad, om het hoofd boven water te kunnen houden, ofschoon wij toch wel terdege hebben kunnen merken, dat de toestanden hier in Nederland niet meer veroorloven steeds nog zulke groote bijdragen voor liefdadige doeleinden beschikbaar te stellen. Wij moesten dan ook steeds kalm aan ons werk voortzetten. Wij brachten in het tijdvak 1 April 1920-31 Augustus 1924 1163 kinderen over de grens, waarbij worde opgemerkt, dat dit de kinderen waren, die zulks het hardst noodig hadden.
Helaas hebben wij in dit tijdperk weer ernstige ziektegevallen te betreuren, waaronder twee met doodelijken afloop. Er brak namelijk in een plaatsje typhus uit, waardoor drie van onze kinderen aangetast werden en het jongste, een knaapje van 10 jaar, aan de gevolgen overleed. Dit gebeurde in het begin van het jaar 1921. Het tweede sterfgeval was een meisje van 10 jaar, die in April 1924 na een ziekte van 8 dagen eveneens overleden is, zonder dat de dokter de juiste oorzaak kon vaststellen. De verpleging in het Ziekenhuis en de begrafeniskosten worden in deze gevallen steeds door het Comité gedragen.
In den loop des tijds hielden de volgende Onder-Comité's op te bestaan: Baarn, Bremen, geldelijk Hulp-Comité Den Haag, Gronau, Groningen en Münster. Daarentegen werd te 's-Gravenhage een nieuw Onder-Comité opgericht, hetwelk niet alleen voor geldelijke hulp zorgt, maar net als de andere Onder-Comité's, de hulp der kinderen op zich neemt. Eveneens werden te Abcoude en Winschoten Onder-Comité's opgericht.
Te Leiderdorp heeft het Comité ‘Hulp aan het Kind’ ons geregeld enkele plaatsen toegewezen, waar wij vooral jongens konden plaatsen en deze kinderen dan onder toezicht van het genoemde Comité staan. Het is wel jammer, dat er steeds weer steden afvallen, die geen kinderen meer kunnen plaatsen, terwijl diezelfde plaatsen toch steeds weer aan kinderen van andere nationaliteit gastvrijheid hebben verleend. Het zou evenwel een gemis aan waardeering zijn, indien niet een woord van bijzonderen dank werd gebracht aan de Besturen dezer Comité's voor hun hulp en krachtige medewerking, die zij ons steeds verleend hebben en tevens een van oprechten dank aan het heele Nederlandsche volk, dat nooit heeft opgehouden te geven, zoo dikwijls de Penningmeester den geldnood aankondigde. En dan mogen daarbij herdacht worden de schenkingen van H.H.M.M. de Koningin en Koningin-Moeder, die uit vrije beweging ter beschikking van het Comité werden gesteld. De geldelijke steun der Nederlandsche Regeering, die in ons derde Jaarverslag vermeld werd, moest ons helaas door de algemeen toegepaste bezuiniging onttrokken worden.
Aan de Nederlanders in Duitschland, die zich steeds er over beklaagd hebben, dat ons Comité zoo weinig kinderen haalde, vooral aan de bewoners van het Rijnen Roergebied zij langs dezen weg nog eens medegedeeld, dat wij niet uitsluitend kinderen uit het Rijn- en Roergebied gehaald hebben, maar uit geheel Duitschland en steeds uit de steden, waar onze hulp gevraagd werd, o.a. ook Hamburg, Berlijn, Chemnitz, Bremen, enz.
Ten slotte brengt het Comité een woord van waardeering en lof aan de Nederlandsche Pers, zoowel als aan de Redactie van ‘Neerlandia’, het Maandblad van het Algemeen Nederlandsch Verbond, voor de bereidwilligheid, waarmede zij de berichten opnamen, die het Comité over zijn werkzaamheden verspreidde, waardoor zij op hunne wijze hebben bijgedragen tot het welslagen van het werk.
Wij meenen haast met zekerheid te kunnen zeggen, dat nu de tijd aanbreekt, dat ons Comité zal moeten op-