Neerlandia. Jaargang 29
(1925)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHollands naam - Lof en blaam.Om, naar het bekende Schotsche spreekwoord, den zegen deelachtig te worden, onszelf te zien zooals anderen ons zien, doen wij als volk goed, ook te letten op minder vriendelijke beoordeelingen. Het Alg. Handelsblad had onlangs twee artikelen: ‘Hoe buitenlanders ons zien’ en een ander over ‘Nederlandsche energie’. Ook elders vonden wij het een en ander dat niet juist vleiend en prijzend was. De voorbeelden van Nederlandsche geestkracht, durf en degelijkheid in het laatstgenoemde stuk gegevenGa naar voetnoot*) zijn wel zeer verblijdend. De schrijver heeft treffende bewijzen verkregen, hoe Nederlandsche ondernemingen in den vreemde gewaardeerd worden, nu eens niet in O. Indië - waarvan de prachtige rolprent der Bataafsche Petroleum Mij. ons onlangs zoo'n treffend beeld heeft gegeven - maar in de West. Engelschen noemden de Nederlandsche stoomvaartverbinding naar Barbados - de K.W.I.M. - de beste en vlugste. Nederlandsche reizigersschepen brengen in verhouding meer lading aan dan die van andere nationaliteit. Voor de thuisreis geeft de koopman de voorkeur aan de Nederlandsche lijn; hij weet op den dag af, wanneer de goederen in Europa zijn en dat op een nauwkeurige doorverscheping, zoo noodig, kan gerekend worden. In Trinidad, Venezuela, Curaçao, Panama tot in Costa Rica toe heeft Nederland den besten naam, welken men zich maar denken kan, zegt de schrijver. Een Amerikaansch zakenman zei, na eenmaal met een Hollandsche boot te zijn gevaren, dat hij in 't vervolg nooit meer een ander schip zou kiezen. Op Curaçao is de kleinsteedsche tijd voorbij, men is er ‘opgeschrikt door de Nederlandsche energie’, de overheidspersonen moeten mee, huns ondanks meegesleept door de voortvarendheid der zakenlui. Particulieren toonen er op welke wijze een klein land groot kan zijn, zegt de schrijver. | |
[pagina 18]
| |
‘Hard, zeer hard wordt op Curaçao gewerkt in een warm klimaat door Nederlanders van elken rang en stand, van den knappen handarbeider tot den hoogsten leider en wanneer men als Hollander in zoo'n hoekje van de wereld dat alles aanschouwt, zou men wenschen dat velen hier te lande dit ook eens gingen zien om op hun Nederlander-zijn trotsch te worden... Het eerste stuk blaam, hier bedoeld, kwam in den vorm van een brief uit Rome aan het reeds genoemde blad. De schrijver bracht gesprekken over, in een groot gezelschap van vreemdelingen aangehoord. Een Italiaansch ingenieur klaagde over de hotels in Holland, over onbeleefdheid tegenover dames, over afzetterij in winkels, over het gebrek aan tucht bij de jeugd, over de kostbaarheid van openbare werken door verspilling, - en ach! we behoeven niet over te vertellen wat de man gezegd heeft. Overigens weten wij, weet ieder, die wel eens in het buitenland komt, over afzetterij in hotels, over administratieven overlast ook daar mee te praten! Bedenkelijker is het volgende, dat de Canadeesche corespondent van de Standaard eenigen tijd geleden aan zijn blad schreef: In Toronto gaf een Nederlander, die reeds langer dan 30 jaar in Canada woonde, en een flinke zaak dreef, ons een klacht mee, die later door Hollanders en Canadeezen herhaald is. ‘De zaak is deze - vertelde de landgenoot - dat wij zaken met vaderlandsche firma's doen, doch niet voor ons pleizier. Ik b.v. voer aardewerk in, maar het kost me steeds moeite het te krijgen. Met opmerkingen wordt geen rekening gehouden, brieven worden soms niet beantwoord en bestellingen lang niet steeds uitgevoerd.’ Een van Canada's invloedrijkste personen had bloembollen gekocht voor zijn tuinen, waarin hij vele uit Holland ingevoerde bloemen plantte en waarmede hij zijn omgeving wilde laten zien hoe men een mooi tehuis maakt, en had toen zulke minderwaardige soort ontvangen, dat hij ze terstond had kunnen wegdoen. Anderen weer klaagden dat de Hollanders zelfs de monsters lieten betalen. En als tegenhanger daarvan de volgende opmerkingen van een Duitsch handelsvakblad:Ga naar voetnoot*) ‘Het getal gevallen, waarin Duitsche fabrikanten en handelaars goederen zonder voorafgaande zekerheid aan hun onbekende firma's in Holland geleverd en daardoor verliezen geleden hebben, is zeer groot. Vele onbemiddelde of zeer kapitaalzwakke Hollandsche zakenmenschen hebben getracht goederen uit Duitschland te betrekken. Vele dezer zendingen zijn onbetaald gebleven en zijn, daar het voeren van een rechtsgeding door de hooge kosten niet loont, geheel of gedeeltelijk voor de Duitsche leveranciers verloren gegaan. Men kan daarom niet dringend genoeg aanraden, aan onbekende firma's in Holland indien eenigszins mogelijk, niet op krediet te leveren en voor afsluiting van het contract resp. uitvoering van den order nauwkeurige informaties in te winnen (Informatiebureaux: en dan worden de namen van twee Holl. bureaux genoemd, inz.). Ook als kleine bedragen van te voren prompt betaald worden is voorzichtigheid bij grootere nabestellingen geboden.’ Dit is wel buitengewoon hinderlijk en schadelijk voor den goeden Hollandschen naam. Men heeft moeite, zoo iets overeen te brengen met de onmiskenbare teekenen van een groote opleving van den Nederlandschen ondernemingsgeest en den stijgenden roem onzer technici en geleerden, waarvan o.a. het verzet getuigt, dat wij dezer dagen in de Morning Post vonden, een verzet tegen het weghalen van winsten door drie, in Engeland zelf opgerichte Nederlandsche suikerfabrieken. Dit stukje eindigde met de verzuchting: ‘De nakomelingen van Tromp varen weer met den bezem in den mast de Theems op’. Hoe rijmt dit alles samen? Ons dunkt, doordat Jan Couragie en Jan Cordaat in den laatsten tijd een geweldigen aanloop hebben genomen, zoodat Jan Salie en Jan Bedrog een nog jammerlijker figuur slaan dan voorheen. |
|