Neerlandia. Jaargang 28
(1924)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Oost-Indië.Onze taal in Indië.Toen het Verbond werd opgericht, heerschte bij zijn voorstanders de meening, dat zeer velen - in de eerste plaats de bestuursambtenaren - het spreken van de Nederlandsche taal door Inlanders en Vreemde Oosterlingen niet gaarne zagen. Sedert werd de gelegenheid voor deze bevolkingsgroepen om Nederlandsch te leeren krachtig verruimd, men hoorde nooit meer verhalen van ambtenaren, die van hun Inlandsche ondergeschikten het spreken van Maleisch of landstaal eischten, men werd zelfs door Inlanders en Chineezen zonder eenigen schroom in het Nederlandsch aangesproken. In 't kort, men waande dit ‘in orde’. Maar ziet, daar komt in de Indische Courant een inzender, die zich ‘Aria’ teekent (en dus vermoedelijk wel een Javaansche aristocraat zal zijn) ons vertellen, dat het nog lang niet ‘in orde’ is. Zijn stuk moge, als zijnde een bewijsstuk van gewicht, hier volgen. | |
Teleurstelling.De Hollandsche taal wordt thans algemeen gebezigd. Ook de Inlander tracht zich die taal eigen te maken, daar hij overtuigd is, dat de Hollandsche taal het wapen is in dezen strijd om het bestaan. Maar of het aanleeren en vooral het bezigen van het Hollandsch instemming en waardeering vindt bij de Europeesche bevolking, dat betwijfel ik. En dat is zeer zeker te betreuren. Want wat zou daartegen kunnen worden aangevoerd? Is men wellicht van gevoelen, dat ‘Hollandsch spreken’ voor den Javaan een overbodige weelde is! Maar dan doet men beter, om het invoeren van de Hollandsche taal op de Inlandsche scholen achterwege te laten. Wij zullen de laatsten zijn om te beweren, dat de Hollandsche taal voor ons geen nut heeft. Integendeel, wij zijn juist er van overtuigd, dat we door de kennis van het Hollandsch bekend kunnen raken met de moderne wetenschap. Maar de vraag is hier gewettigd, hoe kunnen we ons die taal eigen maken, indien de Europeaan den neus ophaalt, als hij door den Inlander in zijn eigen taal wordt aangesproken? Gelukkig, daar zijn ook anderen, die ons naar waarde weten te schatten. Maar hun aantal is och zoo gering. Ik kwam op zekeren dag in een Europeesche toko. Daar waren dames en heeren. Allen behoorden blijkbaar tot het personeel van de toko. Ik wendde mij tot een der dames, (omdat zij toevallig het dichtst bij mij stond). Ik sprak haar beleefd in het Hollandsch aan, en vroeg haar of zij mij kon helpen. Maar wat hoorde ik? ‘Ja, kowé maoe beli apa?’Ga naar voetnoot1) Dat had ik niet durven verwachten, en allerminst van een (zoo op het oog) beschaafde Europeesche dame. Zie, dat is teleurstellend. En vooral de toon, waarop het wordt geuit, stuit ons tegen de borst. Het bezigen van het woord ‘kowé’ tegen een vreemde klinkt erg onaangenaam in de ooren, en is heelemaal geen aanmoediging om een gesprek verder in het Hollandsch te voeren. Indien ik het voorgevallene beschouwen wilde als een mij persoonlijk overkomen onaangename gebeurtenis, zou ik mij terstond tot de firma wenden, met verzoek bedoelde dame op haar minder aangename wijze van optreden tegenover het publiek opmerkzaam te maken. Want een winkelbediende dient toch, geloof ik, in de eerste plaats tegenover het publiek de beleefdheid in acht te nemen, al is dat publiek ‘maar’ een Javaan. En van een dame mogen we wel verwachten, dat zij beleefdheid kent, en ze dient niet zoo duidelijk te toonen, dat ze ons minderwaardig acht. Evenwel, deze dame staat niet alleen in haar opvattingen. En nog maar al te veel Europeanen zijn van meening, dat ‘Hollandsch spreken’ voor den Javaan een overbodige weelde is. De redactie van genoemd dagblad plaatste er onder: ‘Inderdaad, helaas!’ wat we niet onvermeld mogen laten. Het Groepsbestuur vond Aria's stuk van voldoende gewicht om er de aandacht van de lezers van alle kranten in deze gewesten voor te vragen; in een ingezonden stuk werd eerst de klacht weergegeven en er op gewezen hoe Aria zich vooral gegriefd toonde, omdat het winkelmeisje zoo duidelijk toonde hem minderwaardig te achten. En dan volgde een verdediging van het meisje dat... waarschijnlijk niet de eigenlijke beteekenis, of wil men dit liever: ‘nuance’ van kowé kende, dacht dat de bezoeker haar makkelijker zou kunnen volgen als zij Maleisch sprak en niet op de hoogte was van de gevoeligheid der Javanen om in de taal te worden geantwoord, welke zij voor hun vraag hebben gebruikt, waarna er op werd gewezen dat de Inlandsche bevolking er recht op heeft dat rekening wordt gehouden met haar gevoeligheid op dit punt. Het stukje eindigde met het verzoek, met nadruk, aan de lezers van het dagblad: ‘Denk eens over deze zaak na en indien dit in Uw vermogen is, zorgt dan dat in het maatschappelijk en het bedrijfsleven het gebruik van Nederlandsch door niet-Europeanen wordt bevorderd en zeer zeker niet tegengewerkt.’ Dat het helpen moge! R.v.I. |
|