Aan de Franse Vlamingen.
Ik groet U als een zoon van 't hoge Noorden,
Waar tegen 't zandig strand de Noordzee bruist,
Of tussen eilanden het Wad indruist,
Tot de eeuwenlang omdijkte groene boorden.
Daar, achter paal en dijk, leeft ingetogen
Een rest van 't grote Friese volk, gelooft en denkt
Aan wat Historie aan de kloeken schenkt,
Een eigen volksbestaan door niets gebogen.
Het heeft geen Radbouds meer, die eigen wetten
In de oude taal handhaafden tegen wie
Er met geweld een vreemde dynastie
Wou stichten en hun 't Fries-zijn wou beletten.
In eigen taal wordt daar geen recht gesproken,
't Land niet bestuurd, 't klinkt niet ter Statenzaal,
Zijn Fries verloor alle uiterlike praal,
Doch ligt niet neer als 'n halm door storm gebroken.
Het klinkt er in de zielen, uit de monden,
Het klinkt er op, ook in de hoogste kunst,
Het leeft er voort, ook buiten vorstengunst,
En blijft nu twintig eeuwen al verkonden,
Dat kleine volken krachtig kunnen blijven,
Groot in het kleine zijn met vaste wil,
Ging ook hun grootheid heen, werd het ook stil
Rondom hun, blijft maar de eigen taal beklijven.
O volk van 't Zuiden, dat de Franse klanken
Omspoelen als de Noordzee 't Friese land -
Nog erger, 't werd zelfs door die vloed vermand -
Blijf in uw eigen taal de Godheid danken;
Geef uiting aan uw innigste gedachten
In eigen Vlaamse sprake en - 't vreemde wijkt:
Uw taalland wordt als Friesland ingedijkt
En in uw harten groeien grote krachten.
Alleen wie nooit zich voor het vreemde buigen,
Hoe fel het hun begrimt, zij blijven staan,
Zij mogen ongebogen hoofde gaan,
Van hun zal 't nageslacht met dank getuigen:
‘Dat waren wel de kerels van 't verleden;
“Ik zal handhaven” bleef ook hunne leus;
De Franse zee beploegden ze als de Geus,
De Hollander. de Fries 't hun zeeën deden.
En uit die Franse zee ook kwamen boven
Landouwen waar de Dietse taal nu klinkt!
Wij zullen zorgen dat zij niet weer zinkt’
Geloof mij, 't nageslacht zal dus u loven.
O doe het, werk u op! Het is een bede:
Wees op uw beurt een krachtig voorbeeld ons,
Want o, ik vrees - 'k voel 't aan mijn hartebons -
Wij, Friezen, moesten worstlen met u mede.
Bij ons ook hoor ik 't vreemde binnen suizen:
Mijn dierbre taal, welluidend; zacht of kloek,
Ligt mede onder schaamtes Noodlots-vloek
En dijken helpen daar, noch stellen sluizen.
Friezen en Vlamingen, wij moesten streven
Te zamen naar een zelfde ideaal:
Dat nooit onze eigen taal ten grave daal!
'k Wens, ook voor ons, U 'n glorievol herleven.
Haarlem, Juni 1924.
J.B. SCHEPERS. |
|