Neerlandia. Jaargang 28
(1924)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Dietsche kantteekeningen.Taalzuivering van hoogerhand.De commissaris der Koningin in Gelderland heeft een omzendbrief aan de gemeentebesturen gezonden in dat gewest, waarin hij zegt: ‘Het heeft mijn aandacht getrokken, dat in de ambtelijke stukken, die Ged. Staten en mij den laatsten tijd van den kant der gemeentebesturen bereiken, het gebruik van vreemde woorden, in het bijzonder van germanismen, sterk toeneemt; uitdrukkingen als “met terugzicht op”, “veebestand”, “daarstelling”, “toeslag”, “nieuwbouw”, “bemerken” e.d. tref ik herhaaldelijk in brieven aan, terwijl voor deze begrippen toch over zuivere Nederlandsche woorden en uitdrukkingen kan worden beschikt. Aangezien het schrijven van zuiver Nederlandsch in de eerste plaats van de organen der overheid mag worden geëischt, zou ik het op prijs stellen, indien uwerzijds het gebruik van vreemde woorden in ambtelijke stukken zooveel mogelijk werd vermeden. In verband hiermede vestig ik uwe aandacht op de lijsten van Nederlandsche woorden en uitdrukkingen ter vervanging van vreemde termen en germanismen, voorgesteld en aanbevolen door het Algemeen Nederlandsch Verbond.’ Met groote ingenomenheid hebben wij kennis genomen van dit bericht, dat een stroom van aanvragen om de bekende Woordenlijst der Taalcommissie ten gevolge had. Als de Commissarissen der andere gewesten het goede Geldersche voorbeeld wilden navolgen, zou de ambtelijke taalzuivering een groote schrede voorwaarts zijn gebracht. In de medewerking van hoogerhand vindt onze ijverige Taalcommissie een onverwachte waardeering van haar onverdroten arbeid, die kennelijk vrucht begint te dragen. | |
Vernederlandsching.Het woord klinkt niet mooi - wat er mee bedoeld wordt is ook niet mooi. Is het onderwijs, dat wij in Indië aan de inlanders geven niet in enkele opzichten te veel Europeesch? Beantwoordt het ten volle aan het doel, het persoonlijk geluk van de onderwezenen te bevorderen? Dit doel kan niet bereikt worden, wanneer men van hen Nederlanders tracht te maken. Doch het in Westerschen trant ingerichte onderwijs stuurt misschien onbewust in die richting. Welgestelde inlanders hopen hun kinderen door het onderwijs geschikt te maken voor een goedbetaalde betrekking in de Europeesch-Indische maatschappij en dat gelukt ook wel, maar de meerderheid wordt toch teleurgesteld en door die teleurstelling ontevreden. Het geeft te denken wat de heer J.S.C. Kasteleyn in zijn belangrijke ‘Reisindrukken’ in Econom.-stat. Ber.Ga naar voetnoot1) opmerkt: ‘De meerderheid van hen die zich willen ontwikkelen brengt het niet verder dan de Hollandsch-Indische school en de daar opgedane zeer elementaire kennis, een vernisje van ontwikkeling, is niet voldoende om het vooropgestelde doel te bereiken. De leerlingen zelf, die het daar ontvangen onderwijs zeer hoog aanslaan, beseffen dat allerminst en zijn eerder geneigd, de keuze van Europeanen voor de door hen geambieerde betrekkingen aan rassenvooroordeel toe te schrijven. Het is goed, den inlanders achting in te boezemen voor het volk, dat Indië bestuurt, en hen bekend te maken met ons land. Maar daarnaast, daarboven staat nog iets anders. Men moge in de scholen het portret ophangen van onze koningin en afbeeldingen van onze Hollandsche molens, men vergete - zooals inderdaad geschiedt - Indië's eigen Boeroeboedoer niet. Het was een uitmuntende gedachte van den gouverneur van Suriname, baron van Heemstra, een prijsvraag uit te schrijven, hoe het onderwijs moet worden ingericht opdat het beter aan de behoeften der inlanders kan beantwoorden. Het is uitmuntend werk, dat in de Oost de Kartinischolen doen, die b.v. aan inlandsche meisjes begrippen van hygiëne en kinderverpleging trachten in te prenten. De Indiërs zullen nog eeuwen lang een landbouwend volk zijn. Werken wij mede, om het gelukkig te maken in dien staat. Vormen wij de inlanders tot ontwikkelde, tevreden planters en kweekers, niet tot mopperende kantoorbedienden! | |
Belangstelling in Amerika.Hoe levendig de belangstelling, ja de liefde voor Holland in Amerika nog steeds is, ontwaart men telkens. Een treffend bewijs is het ons door bevriende hand toegezonden programma van de St. Lawrence travellers' Club, een damesgezelschap te New-York. Het telt een kleine 40 leden en eereleden, die Woensdagsmiddags bij elkaar komen om voordrachten te houden. Dat dit ernstig werk schijnt te zijn, blijkt uit de onderwerpen die in het winterseizoen 1923-24 behandeld werden. Men trachtte elkaar een denkbeeld te geven van Nederlands aardrijkskundige ligging, de steden, het landschap; van zijn oude en nieuwe geschiedenis; zijn instellingen, woonwijs, kleeding, zeden. In twee voordrachten werden Koningin Wilhelmina en Paul Kruger geteekend; een andermaal waren de Haagsche Conferenties en Nederlands onzijdigheid in den wereldoorlog aan de beurt. Men gaf lezingen over geleerden en wijsgeeren; over onderwijs (o.a. ‘De universiteiten’), nijverheid, zuivelbedrijf, scheepsbouw, zeevaart, visscherij - durfde men den handel niet aan? Dijken en molens werden natuurlijk niet vergeten. Maar ook aan kunst en kunstnijverheid werd gedacht: zoowel letterkunde en muziek als schilderkunst kwamen aan de orde. Zoo vinden wij ‘Nederlandsche volksliederen’ en ‘Nederlandsche componisten, toonkunstenaren, enz.’ op het program. En twee dagen waren bestemd voor ‘Hollands eilandenrijk’, en andere Indische onderwerpen, waarbij o.a. het zakendoen van Amerikanen in Indië besproken werd. Belangwekkend zullen ook de mededeelingen over ‘De Nederlanders in Amerika’ zijn geweest alsmede een artikel over ‘De invloed der Nederlanders op onze volksontwikkeling’ door mevr. Smith, dat in de Atlantic Monthly moet zijn verschenen. Dit alles doet het stamgevoel goed. Ofschoon de ledenlijst van dit clubje niet dan Amerikaansche namen vertoont (alleen de naam Van Allen herinnert aan Nederland) hield men een geheel seizoen lang zich met Nederland bezig. Wie weet of er in de groote Republiek niet nog meer van zulke groepen zijn als deze toevallig ontdekte, die de belangstelling voor onzen stam warm houden. In gedachten zenden wij hun een dankbaren groet. | |
Nederland op z'n best.Bij de paardenwedrennen te Nice heeft de Nederlandsche ploeg, bestaande uit de officieren: Lt. de Kruyff, Lt. Colenbrander, Ritm. Labouchère, Majoor Baron | |
[pagina 83]
| |
Rengers, Lt. v.d. Voort van Zijp en Lt. Jhr. Gevaerts de eer van ons land prachtig opgehouden. Zij behaalden 13 prijzen met 14 paarden. Van de persoonlijke wedstrijden werden er door Nederland 2 gewonnen, dat daarbij alleen achterbleef bij Frankrijk, dat trouwens met driemaal zooveel paarden uitkwam. | |
Nederland op z'n slechtst.Het Vaderland van 15 Mei bevatte de volgende ‘aanteekening: Dat is beschamend, wat de Standaard, van Brussel, vertelt. Toen de Belgische frank onlangs zoo laag stond, bestelden vele Hollanders bij Belgische firma's op termijn meubelen. De meubelen werden te hunner tijd verzonden, maar hier geweigerd, aangezien, bij den inmiddels gestegen frankkoers, de prijs aanmerkelijk hooger was geworden. De Belgische fabrikanten weten nog niet wat te doen. Den oneerlijken klant in Holland een proces aandoen? Maar al die last en de kosten van het proces. Toch laten ze het er, naar de Standaard verneemt, niet bij zitten. Zij zijn een consortium aan het vormen om gezamenlijk den Nederlandschen rechter in den arm te nemen. We hopen, dat ze het werkelijk zullen doen en de rechter die ontrouwe koopers tot aanvaarding van de bestelling of behoorlijke schadevergoeding zal weten te dwingen. Toen een paar jaar geleden Duitsche firma's in gebreke bleven bestellingen uit te voeren, die hun door de daling van de mark duurder kwamen te staan, is er hier te lande terecht geprotesteerd. In de pers en in de Kamer is er heel wat over die Duitsche handelspractijk te doen geweest. Daarom te meer moeten we ons nu schamen, dat er Hollandsche firma's zijn, die op gelijke wijze Belgische firma's behandelen.
Wij nemen aan dat het medegedeelde juist is, ofschoon bezwaarlijk uit te maken is of hier vele Hollanders schuldig staan. Maar al waren het slechts enkele landgenooten, dan is 't al erg genoeg. Wij behoeven niet met veel woorden te betoogen dat wij hun gedrag ten sterkste afkeuren. Vooral tegenover onze stamgenooten is het dubbel beschamend. Men mag echter niet voorbij zien, dat elk volk zijn deugnieten en oplichters heeft en dat het Nederlandsche er evenmin vrij van is. |