Neerlandia. Jaargang 28
(1924)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
[Nummer 5] | |
Nederlandsch Imperialisme?Er is een misverstand gerezen. Geen ‘afschuwelijk’ misverstand, meer een vermakelijk. Maar dat toch zijn ernstigen kant heeft. Schuld aan de verspreiding van een geheel onjuiste meening over de bedoelingen van het Algemeen Nederlandsch Verbond is het Duitsche tijdschrift, dat, in 1874 door Julius Rodenberg onder den naam van Norddeutsche Rundschau opgericht, een grooten naam verwierf en tegenwoordig als Deutsche Rundschau onder leiding van Rudolf Pechel voortbestaat. In een zijner laatste afleveringenGa naar voetnoot1) stond een artikel met het zonderlinge opschrift ‘Frisia irredenta’ ofwel ‘Panholländischer Imperialismus’. Zekere ‘Sylvanus’ gaf daarin aan ons onderzoek naar de zoogenaamde verwantschap van de Oost-Friezen en het verslag der Groningsche Commissie een uitlegging, die misschien voor Duitsche ooren aannemelijk klinkt, maar op Nederlandsche een dwazen indruk maakt. Men neme dit verslagGa naar voetnoot2) nog eens voor zich en vrage, of éen uitdrukking daarin aanleiding geeft tot de vrees van den Duitscher, dat ook Nederland voortaan tot zijn vijanden schijnt te behooren: ‘Hat sich der Kreis unserer Feinde geschlossen?’ roept hij uit. ‘Juist volgens dezelfde methoden, waarmede vroeger andere volken gewerkt hebben, zegt de schrijver, wil men thans in Nederland het Oostfriesche grensland vernederlandschen. De wolf nadert, gelijk overal in schaapsvacht. Daar de Oost-Friezen goede Rijksduitschers zijn, vindt men hen voor een rechtstreeksche Nederlandsche propaganda niet toegankelijk. Langs den omweg van folklore, van gemeenschappelijke taal en herinneringen van oorsprong moeten zij gewonnen worden... Er dreigt gevaar. Wegens het aanzien, dat het Algemeen Nederlandsch Verbond geniet, moeten deze pogingen volkomen in ernst worden opgevat.’ De schrijver haalt (uit het verslag der Groningsche Commissie) aan, wat de heer Dojes op 11 Maart 1921 in de Eerste Kamer zeide over wenschen in Oost-Friesland ten opzichte van de mogelijkheid eener vereeniging met Nederland, maar zegt er niet bij, dat de Commissie deze zaak verder geheel terzijde heeft gelaten. Sylvanus trekt uit een en ander de slotsom, dat het Algemeen Nederlandsch Verbond in Oost-Friesland anders werkt dan met betrekking tot de overige stamgenooten; dat het er gevaarlijk spel speelt, daar de bewoners van Oost-Friesland geenszins van Nederlandschen oorsprong zijn; dat het aldus de vriendschappelijke betrekkingen met Duitschland verstoort en dat Nederland zelf de gevolgen daarvan wel eens zou kunnen ondervinden.
Dat Sylvanus zich in de bedoelingen van het Algemeen Nederlandsch Verbond vergist, is een gevolg van het groote verschil in denkwijs tusschen hem en ons. De Duitscher denkt over grootheid anders dan de Nederlander. Verhooging van de zedelijke en stoffelijke kracht van een volk anders dan door politieken uitbreidingsdrang is hem vreemd. Hij kan zich daar wellicht niet indenken. Hij ziet in de geschiedenis steeds kracht alleen langs dien weg verworven en schijnt er zich niet van bewust, dat een volk boven die ontwikkelingsperiode kan zijn uitgegroeid en een leeftijd kan hebben bereikt, waarop het die kracht niet zoekt langs stoffelijken weg maar in het geestelijke. Het Algemeen Nederlandsch Verbond streeft niet openlijk maar ook niet bedektelijk, rechtstreeks noch langs een omweg, naar uitbreiding van Nederlandsch gebied. Het bemoeit zich op geen enkele wijze met de internationale politiek en evenmin met de binnenlandsche staatkunde in welk land ook. Sylvanus erkent dit zelf. Hij acht het werk van het Algemeen Nederlandsch Verbond rechtmatig: ‘legal und ohne Bedenken’ ten opzichte van de Vlamingen en Zuid-Afrikaners, die, evenals de Oost-Friezen, onderdanen zijn van een vreemden Staat. Zijn oproep tot waakzaamheid, omdat het Verbond in Oost-Friesland naar gebiedsuitbreiding van Nederland zou streven, is derhalve volkomen onnoodig, ook volgens zijn eigen oordeel over het Verbond. In het verslag der Commissie is niets, dat met het streng volgehouden beleid van het Algemeen Nederlandsch Verbond in strijd zou zijn. | |
[pagina 62]
| |
Ook ten opzichte van de Oost-Friezen zal het Algemeen Nederlandsch Verbond zijn duidelijk afgebakend arbeidsterrein niet verlaten. Het vraagt uitsluitend: is er stamverwantschap tusschen eenig volk buiten het Nederlandsche gebied en het Nederlandsche volk of een deel daarvan? Zoo ja, dan ligt het op zijn weg, cultureele aanraking met zulk een volk te zoeken. Dat geldt voor de Vlamingen en Zuid-Afrikaners; of het ook op de Oost-Friezen van toepassing is, werd ter beantwoording gegeven aan de Groningsche Commissie. Over onze mogelijke stamverwantschap met dat volksdeel bevat het verslag der Commissie belangrijke gegevens. Maar de gedachte aan een politieke vereeniging ligt het Verbond even ver als ten opzichte van de Vlamingen of Zuid-Afrikaners of welke andere stamgenooten ook. Vermoedelijk was 't het Rundschau-artikel dat ook de Schweizerische Monatshefte für Politik und Kultur (Zürich) een beschouwing over het Groningsche onderzoek aan de hand deed. In dit door Eduard Blocher onderteekende stuk wordt althans de aanval van de al-Duitschers op de bedoelingen van het Algemeen Nederlandsch Verbond voortgezet. Ditmaal is het artikel geheeten ‘Pazifistische Anmerkung’; de strekking is in het algemeen tegen de ontwapeningsidee gericht, maar in 't bijzonder tegen het Groningsche verslag. Na allerlei zinnen uit dat verslag uit hun verband gerukt te hebben, verklaart de heer Blocher theatraal: ‘Wo das Aas ist, da sammeln sich die Geier’ - waar het aas is komen de arenden bijeen. Die arenden zijn hier Denen, Polen, Lithauers, Tsjechen en.... Nederlanders! Met de stamverwanten in België mogen we ons wel inlaten; er klinkt zelfs iets als spijt uit het stuk van den Duitsch-Zwitser, n.l. dat het Algemeen Nederlandsch Verbond zich niet actiever met de Vlamingen inlaat: ‘Het Algemeen Nederlandsch Verbond bemoeit zich zeer terughoudend met de Vlaamsche beweging, betreurde als de gelegenheid zich voordeed, de afscheiding van België,’ enz. (Men ziet, de heer Blocher moet van onze beweging het a-b-c nog leeren). Maar een onderzoek laten instellen naar den toestand onzer Stamverwanten in Duitschland - daar mogen we zelfs niet aan denken. Dat heet een ‘doorzichtig de voelhorens uitstrekken naar een Hannoversche provincie.’ Ziehier hetzelfde misverstand als in de Rundschau, bewijzende, dat men daarginds van de werkwijze en het streven van het Algemeen Nederlandsch Verbond geen flauw begrip heeft.
Wat wil het Algemeen Nederlandsch Verbond? Een geestelijke vereeniging van allen, die het Nederlandsche stamideaal in zich dragen, tot welken Staat zij ook behooren. Voortreffelijk heeft indertijd prof. dr. J. te Winkel doen uitkomen, dat de vaderlandsidee van het Algemeen Nederlandsch Verbond ver buiten de politieke grenzen gaat. Het Verbond ‘omvat met zijn belangstelling een veel grooter vaderland dan het Koninkrijk der Nederlanden en beschouwt de zuidelijke grens van Zeeuwsch-Vlaanderen en Noord-Brabant niet als de lijn waarbinnen het met zijn werkzaamheid blijft....’ Dáár zijn het de Vlamingen, ginds de stamverwanten in Noord-Amerika of Zuid-Afrika, die ‘òf tongvallen spreken, welke aan die van ons land nauw verwant zijn, òf een beschaafd Nederlandsch, dat slechts in onwezenlijke eigenaardigheden van het onze verschilt.’ Ging het Alg. Nederl. Verbond op politieke verovering uit, het zou niet langer den Nederlandschen volksgeest vertolken. Die tijd is voorbij. Maar hij heeft zijn spoor achtergelaten: de Nederlandsche taal wordt nog gesproken in alle werelddeelen, en aan ons de taak, in alle werelddeelen het Nederlandsche ideaal hoog te houden en binnen-in ons het echte stamgevoel te versterken. Dit kan geschieden - en geschiedt - zonder dat wij eenig ander volk voor het hoofd stooten. Integendeel, door het beschavingspeil der stamverwanten in den vreemde te verhoogen, werken wij mede aan de verhooging der beschaving van het vreemde land. De wensch, ja de mogelijkheid, onze stamverwanten aldus los te maken van het Staatsverband, waartoe zij behooren, ligt op politiek terrein en behoort mitsdien niet tot de vraagstukken, waarmede het Algem. Nederl. Verbond zich inlaat. De vrees voor Nederlandsch imperialisme is dwaasheid. |
|