Ingezonden.
De VIIIste Olympiade.
Thans staan wij aan den vooravond van de groote gebeurtenis op sportgebied, de Olympische spelen. Reeds maanden van te voren is in alle landen de hand aan den ploeg geslagen, om zoo goed mogelijk voor den dag te komen, en, als het kan, den eerepalm te behalen in dit wereldtournooi, waar de sporteer van het land op het spel staat, niet te behalen door verdedigingsmiddelen, ‘beschaafde’ wreedheden, maar in eerlijken strijd met als het eenige, dat den mensch ten dienste staat, het lichaam.
Ook onze sportlichamen zenden, onder leiding van het Nederlandsch Olympisch Comité (N.O.C.), hun vertegenwoordigers naar Parijs, waar ditmaal de spelen gehouden worden. Ernstig en flink zijn de zaken aangepakt, omdat men besefte, dat het betreft de eer van Nederland, dat zich gaat meten met andere volkeren in den vierjaarlijkschen kamp. Waren wij steeds en ten allen tijde geziene tegenstanders, zoo langzamerhand worden wij ook gevreesd, zoodat de hoop bestaat, dat wij dezen keer meer dan één Olympisch kampioenschap zullen behalen, al zal 't moeite kosten.
En wij, de thuisblijvers, kunnen daaraan helpen door onzen zedelijken en geldelijken steun, vooral door den laatsten, nu de slechte toestand van de schatkist onze regeering verhinderde geldelijke ondersteuning te geven. Deze taak rust dus nu op het Nederlandsche Volk!
Toont, dat Gij waarachtige Nederlanders zijt. dat Ge voelt voor de eer van Uw Vaderland! Thans kan dat nog; zijn de spelen eenmaal begonnen, dan is 't te laat. Nu kunnen wij nog invloed oefenen op den uitslag maar dat is voorbij, als wij 's avonds of 's morgens haastig naar de krant grijpen, om te zien, hoe onze jongens 't er afgebracht hebben in den strijd voor ons land, onze eer en onze driekleur. Helpt er voor te zorgen, dat ons roodwit-blauw ook geheschen zal worden aan den daarvoor bestemden mast.
Nederlanders, het betreft de eer van Uw land! Steunt het N.O.C. door het koopen van een speldje of het zenden van een bijdrage.
's-Gravenhage, Maart, 1924.
A.H.M. VAN WEEL.