Neerlandia. Jaargang 28
(1924)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTaalcommissie.Adres: 's-Gravenhage - Helenastraat 46. Aangeteekende stukken: Charlotte-de-Bourbonstraat. | |
Brievenbus.P. de J. te Amsterdam. Gaarne gunnen wij Uw stukje een plaats; toevallig kregen wij ook een stukje, dat van wat algemeener standpunt de zaak bekijkt. Uw stukje en het andere steunen elkaar uitstekend. Vriendelijk dank, ook voor Uw inlichtenden brief. A.M. te Oostburg. Dank voor Uw belangstelling. De T.C. zal er naar trachten de door U betrapte schuldigen tot ander inzicht te brengen. Onze wedstrijd. In de eerste oproeping voor den wedstrijd is door een toeval de dag, enz. der inzending uitgevallen. Daarom verscheen de oproeping ten tweeden male in het Maartnummer, een buitenkansje voor hen, die meenden te laat te komen. | |
Waarom niet?Als opschik, opzicht, enz. goed Nederlandsche woorden zijn, waarom zou dan ook niet opsnit het zijn? Zoo denkt blijkbaar Van Nievelt Goudriaans Stoomvaartmaatschappij. Zij toch zet haar reizigers aan het ontbijt brood met verschillende soorten opsnit voor. Zouden ze bij die maatschappij heusch niet weten, dat opsnit weer zoo'n ‘leuk’ insluipsel is, namaak van het Hoogduitsche Aufschnitt? | |
Prachtig voorbeeld!De ontvanger der directe belastingen, 1ste kantoor, Gemeente 's-Gravenhage, reikt waarschuwingen aan achterstallige belastingbetalers uit met vermelding van den dag der uitreiking 10 März 1924! In die waarschuwing zit zeker valuta! | |
Misbruik van het woordje ‘waar.’Men wijst nogal eens - en terecht - op het gevaar voor de zuiverheid onzer taal, dat aan Germanismen verbonden is. Maar er bestaat een zuiver Nederlandsch | |
[pagina 56]
| |
woord, hetwelk zoodanig misbruikt wordt, dat het erger klinkt dan het leelijkste Germanisme. Ik bedoel het woordje ‘waar.’ Wanneer men zegt: ‘Waar de weg glad is, moet ik voorzichtig loopen,’ - dan bedoelt men: de weg heeft gladde gedeelten, waar ik voorzichtig loopen moet. Zegt men: ‘Daar (= aangezien) de weg glad is, moet ik voorzichtig loopen’ - dan geeft men te kennen, dat de geheele weg glad is. Hoe drukken velen zich nu uit, als zij het oog hebben op den geheelen weg? Aldus: waar de weg glad is....enz. Men bedient zich dus van het woordje ‘waar’ en bedoelt: daar of aangezien. Indien deze zotte verbastering uitging, stel van een zgn. briefschrijver op een onbeteekenend handelskantoortje, dan zou het al treurig zijn, maar het kwaad reikt véél verder. Ik heb de verbastering aangetroffen bij menschen, die met het oog op hun stand of beroep er op mogen aangezien worden, dat ze een grof valsch van een echt Nederlandsch woord weten te onderscheiden, n.l. rechtsgeleerden, doctoren, dagbladschrijvers, geestelijken, bankdirecteuren, enz. Ik heb de moeite gedaan, om uit enkele Nos. van een bekend Amsterdamsch dagblad, zinnen te knippen, waarin het misbruikte woord voorkomt. Telkens als ik het aantrof was mijn gedachte: hoe is het mogelijk, dat aan zulk een blad de corrector niet de opdracht krijgt, de fout steeds te verbeteren, of dat den medewerkers niet eens voor al verzocht wordt, zich van die fout te onthouden? Eenige opmerkelijke gevallen van misbruik, breng ik hieronder ter kennis. ‘Waar niet iedereen dit blad leest, acht ik het niet overbodig te citeeren’ enz. ‘Waar de marktpositie, zooals we reeds herhaaldelijk hebben opgemerkt, over het algemeen gunstig wordt beoordeeld’....enz. ....‘dan zou men in ieder geval met een voorwaardelijken opzet te doen hebben, te meer waar bekl. eenige jaren geleden door de administratie op een onjuiste aangifte werd betrapt.’ ‘Waar nu van de zijde der Nederlandsche regeering gelden worden beschikbaar gesteld ter verstrekking van kolen en huisbrand, gaan volgens den Consul-Generaal onze landgenooten in hoopvoller en dankbaarder stemming het nieuwe jaar in.’ ‘In dit geding gaat 't dan ook alleen maar over de vraag of inkoop door een naaml. vennootschap van eigen aandeelen rechtsgeldig is, te meer waar dit hier op zulk een hoogen koers en op zoo groote schaal is geschied.’ ‘Maar, waar ik zelf niet meer uit preeken ga’.... enz. ‘Outshoorn is sedert lang dood. Waar zijn oogen gericht waren op de uitbreiding van Amsterdam langs de beide Amsteloevers,’....enz. Naar het oordeel van het Hof vindt dit betoog echter geen steun in de huurcommissiewet, waar toch de bedoeling van art. 13a dezer wet blijkbaar is.’.... enz. Is het slordigheid of gemis aan taalgevoel, wat den schrijvers van bovenstaande verbasteringen parten gespeeld heeft? P.d.J. | |
Onze brave vertalers.Onder dit opschrift houdt Robertus Nurks Jr. in Morks Magazijn van Maart een causerie (waarom niet gezellig praatje) over de slordige wijze van vertalen, waaraan vooral dagbladschrijvers zich schuldig maken. Een voorbeeld: ‘Een paar maanden geleden was het erg roerig te Duisburg. De briefschrijver meldde: “Omtrent de aangehoudenen bleek het volgende: een hunner, de slotenmaker Schwallenbach, was separatistisch Kriminalkommissar. Een ander, de slotenmaker Tillmann, was ordonnans.” - Wij hebben al meermalen kunnen opmerken, dat bij relletjes in de streek van Krupp, altijd de slotenmakers haantje de voorste zijn. In Dordt staat de groote slotenfabriek van Lips, maar ik maak mij sterk, dat, als er oproer in Dordt komt, de slotenmakers maar een druppel in een emmer zouden zijn. Waar komen toch aan de Roer al die slotenmakers vandaan? Antwoord: Het zijn ook geen slotenmakers, het zijn Schlosser, dat wil zeggen bankwerkers. Zoek het woord op in Van Gelderen's woordenboek en gij vindt: Schlosser: slotenmaker, kleinsmid. Het woordenboek is hier niet juist en ontechnisch. Volgens zijn afleiding beteekent Schlosser slotenmaker, maar die beteekenis is al heel lang verruimd en omvat thans de menschen, die in onze taal bankwerkers heeten. Ik laat het aan de Taalcommissie van het A.N.V. over om den bewerker van het genoemde woordenboek (en waar behoort men meer op zijn hoede te zijn voor Germanismen dan juist in een Duitsch woordenboek?)Ga naar voetnoot1) onder handen te nemen over “kleinsmid.” In Leiden is een Koninklijke Grofsmederij, maar in ons heele land werkt geen enkele kleinsmid en bestaat geen enkele “kleinsmederij.” Het woord is Duitsch. De groote werf van Wilton vraagt dikwijls smeden, bankwerkers, klinkers, nooit een kleinsmid.’ De nazaat van Nurks lucht zijn weerzin ook nog tegen wat hij nachtmerriewoorden noemt, over de Noordzee tot ons gekomen en die hem in zijn droomen aangrijnzen: ‘Overdag weet ik dat de springmatras, waar ik op slaap, niet een matras is die springt, of waarop ik springen moet, en dat het woord op den klank is overgenomen van het Engelsche springmattress, dat een matras met veeren beteekent, maar des nachts helpt mij deze kennis niets, want dan spring ik rond in mijn bed, wanneer ik in mijn droom reclameborden zie verschijnen Riteezi-pennen, die vlot schrijven (write-easy), of een jongmensch uit Rotterdam hoor spreken over zijn Ilikitloignet, dat hij net zoo uitspreekt en waar hij zoo op gesteld is (I like it), of droom dat ik moet plakken met Gluton (Glue it on), en dan ga ik in mijn onverkwikkelijken slaap schoolmeesteren om mijn vrouw uit te leggen, dat Twink niet is een kleurstof, waar een jurkje mee kan opgeverfd worden, maar alleen het reclamewoord voor een verfstof, die in een ommezien (in a twink) verft en dat alle menschen, die zulke woorden gebruiken, behooren tot de gevaarlijkste klasse der vertalers, die onze taal in den grond zullen boren, en dat niet alleen de schriftelijke vertalers zijn, maar ook zij, die niet schrijven. Dan ga ik te keer tegen de menschen, die vinden dat zij geen lawn-tennis (goed zoo) spelen, wanneer zij niet den heelen middag staan te roepen: Out, Forty-Love, Deuce, Game, en die niet meer kunnen kolven, maar alleen golf spelen, terwijl, let wel, de Engelschen het woord van ons hebben gegapt. Als ik dan eindelijk wakker gemaakt ben, ben ik nog niet gekalmeerd, maar wijs er mijn zorgzame eega op, dat ik niet ben tegen nuttige en noodige leenwoorden uit welke taal dan ook, maar wel tegen de nuttelooze en overtollige, door domheid, poenigheid, onverschilligheid en onkunde binnengesmokkelde. | |
d of w?Dat Nederlanders over het algemeen niet uitmunten in zorgvuldige uitspraak van hun eigen taal, is algemeen bekend. En wie dit nog niet mocht weten, legge zijn ooren maar eens te luisteren bij menschen, die zelfs zoogenaamd beschaafd spreken, dan zal hij vaak opmerken een slaplippigheid, welke een soort van gemurmel doet ontstaan, dat geenszins bevorderlijk is aan duidelijke verstaanbaarheid van het gesprokene. Tot de verschijnselen van zulke slaplippigheid meenen wij ook te moeten rekenen de verwisseling van de d in | |
[pagina 57]
| |
dat en daar, met een w, die spraakkunstig zelfs onjuist is. Nu weten wij heel goed, dat de spraakmakende gemeente de taal maakt, doch naar onze bescheiden meening sluit dit niet in, dat wij die spraakmakende gemeente door dik en dun maar in kwade gewoonten moeten volgen. Want een kwade gewoonte is het toch inderdaad; om te spreken van: een boek, wat (i. pl. v. dat). Bepaald leelijk en onjuist, zelfs verwarrend, is het tegenwoordig veelvuldig voorkomende gebruik van waar, i. pl. v. daar: waar is toch steeds plaatsbepalend, daar redengevend. En lezen wij niet herhaaldelijk, zelfs in ambtelijke stukken, zinnen als: Waar de ondergeteekende (d.w.z. een minister) nog niet ingelicht is, kan hij deze vraag niet beantwoorden; waar B.W. er van overtuigd zijn, dat de belastingdruk voor de gemeentenaren al zwaar genoeg is, enz., in welke beide voorbeelden toch niet een plaats, wel een reden bedoeld wordt, zoodat daar, omdat (en stadhuisachtiger: wijl) de eenig juiste woorden hier zijn. Wie helpt er aan mee het slappe wat en waar te vervangen door het juiste dat en daar? N. | |
Kennen en kunnen.Een lid uit 's-Gravenhage, pas hier woonachtig, heeft het getroffen, dat hij hier zoo vaak deze werkwoorden verward hoort gebruiken en vraagt of de Hagenaars ze soms juist bezigen. Doordat hij dit verschijnsel hier zoo vaak opmerkte, begon hij aan zichzelf in dezen te twijfelen. De geachte vrager kan gerust zijn: de Hagenaar (en niet alleen de minder ontwikkelde, in de verste verte zelfs niet) schroomt in het minst niet, om te zeggen: ik ken dat niet doen, ik ken niet komen, enz. en evenmin: O, ja, ik kon hem van vroeger; kon jij hem niet? Hij bedoelt natuurlijk ik kan dat niet doen, ik kan niet komen, alsook: ik kende hem van vroeger; kende jij hem niet? Wij vinden het, evenals ons geacht medelid, erg leelijk en worden er telkens, als wij het hooren, ook onaangenaam door getroffen. En dat gebeurt nog al eens. Maar, mensch, erger u niet! Het is maar Nederlandsch. Wee u, als u een foutje in een vreemde taal maakt. |