Vlaamsche toestanden.
I.
Het is, in deze tijden, voorwaar geen dankbare en aangename taak, zonder vooringenomenheid, kalm en onpartijdig te schrijven of te spreken over Vlaanderen, Vlaamsche toestanden, verhoudingen en verwachtingen.
Hoe onpartijdig men het ook tracht te doen - onpartijdigheid wordt u door sommigen, bij voorbaat reeds als een gemis aan geestdrift en overtuiging aangewreven - aan kritiek, meestal van zeer vinnigen, vaak van persoonlijken aard ontsnapt toch niemand, die het wagen durft dit stekelige onderwerp aan te raken. Het zou me dan ook ten zeerste verwonderen zoo ik om deze, als voorlichting van de leden van het A.N.V. bedoelde en op verzoek van mijn medeleden uit de redactie-commissie van Neerlandia geschreven korte bijdrage, en de andere stukken welke er op zullen volgen, niet werd aangevallen. Hoe zuiver de inzichten ook mogen zijn, hoe trouw men, met een kritisch oog gewapend, oorzaken en gevolgen ook trachte na te gaan, toch komt er kritiek, men zou haast zeggen om het genoegen alleen van iets af te keuren of te hekelen.
De Hollandsche of Zuidafrikaansche lezer verwondere zich dan ook niet buitenmate over dezen ongunstigen trek van het Vlaamsche karakter: wie de Vlamingen en hun geschiedenis kent weet, dat zij, in hun bloeitijdperken, steeds het meest onder elkaar gekibbeld hebben, welke kibbelingen meer dan eens van bloedigen aard waren. Alleen in den tegenspoed, zuchtend onder den hiel van een gemeenschappelijken vijand, werden zij het weder eens.
Veel van dit euvel - want een euvel is het, trots alles, toch - is ook den Vlaming van onzen tijd bijgebleven. Lange jaren, van Jan Frans Willems af tot omstreeks 1895, toen de Vlaamsche Beweging de kinderschoenen van de romantische taalstrijdperiode nog niet was ontwassen, heerschte - behalve dan in de letterkundige kapelletjes, waar eendracht een onbekend woord is en wel eeuwig zal blijven - zooniet de volmaaktste dan toch een vrij groote eensgezindheid. Te zamen met het groeien van de democratische denkbeelden in Vlaanderen drong vervolgens geleidelijk ook de Vlaamsche gedachte welke totdusver hoofdzakelijk door uit het volk gesproten geestelijk ontwikkelden was gedragen, tot de breedere en diepere lagen van dit volk door: de Vlaamsche beweging werd meer en meer een sociale beweging.
Toen was het, dat de voorbereiders van de hedendaagsche Vlaamsche beweging op het voorplan traden: Vermeylen en De Raedt, Vercoullie en H. Meert, Mac. Leod en Van Cauwelaert, benevens zoovele anderen leidden de beweging in hare nieuwe banen. De godsdienstige en wijsgeerige schakeeringen bleken geen beletselen te zijn tot samenwerking op Vlaamsch terrein; zonder eenige bepaalde afspraak wisten de Vlaamsche leiders het, op dit terrein, practisch, tot een soort van Godsvrede te brengen, een des te merkwaardiger verschijnsel, daar de staatkundige partijen toenmaals in België, en vooral in welk ander Westeuropeesch land ook.
Trots de verruiming van het kader waarbinnen de beweging zich liet gelden, was, dank zij deze verheffing, boven de engere partijpolitiek, van het Vlaamsche ideaal, de eensgezindheid onder de Vlamingen - eenige schommelingen en afwijkingen niet te na gesproken - vrijwel onaangetast gebleven. Om de theoretische ontwikkeling van de Vlaamsche beweging, in de toekomst, bleek men zich minder te bekommeren dan om de meer onmiddellijke verwezenlijking van het toenmalige hoofdpunt van het Vlaamsche programma: de vernederlandsching van de. in den Hollandschen tijd te Gent opgerichte maar in 1835 door de Belgische regeering verfranschte Universiteit, een der twee Rijksuniversiteiten van België.
Het was een natuurlijk uitvloeisel van het veldwinnen der democratische beginselen dat het gelijkheidsargument ook op het universitair onderwijs zou worden toegepast; trouwens tot op onze dagen is deze bewijsreden een der sterkste wapenen gebleven in de handen der Vlamingen. Het democratisch-voelende volk kan niet aanvaarden, dat het als minderwaardig moet blijven doorgaan, omdat het een andere taal spreekt en tot een ander ras behoort dan de Walen. Het weet, dat de Vlaamschsprekende bevolking in België het, wat het aantal betreft, van de Waalsche en verfranschte helft wint, dat Vlaanderen ruim evenveel aan belastingen opbrengt als het Walenland en het vordert dus een van de twee bestaande staatsuniversiteiten voor zich op. Eenvoudiger en logischer kan het niet en geen drogreden van de tegenpartij, hoe aanlokkelijk ook ingekleed, vermocht het tot nog toe, deze opvatting te doen wankelen.
Het gelijkheidsbeginsel, dat reeds vroeger, op het gebied van het lager en het middelbaar onderwijs, eenig voordeel had mogen boeken, zou eveneens op de openbare besturen en later op de magistratuur en het leger worden toegepast; tot een duidelijk uitgewerkte omschrijving bracht men het alsdan, voorloopig, nog niet. De leuze: In Vlaanderen Vlaamsch’ was vaag genoeg om iedereen nog te voldoen, al was er geleidelijk ook reeds een radicale vleugel, die stilaan meer samenhang begon te vertoonen, ontstaan.
Over het beoogde doel: Vlaamsch in Vlaanderen, en de middelen om dit doel te bereiken: volkspetitionnementen, straatbetoogingen, optreden in het parlement, was men het, in het algemeen gesproken, nog immer eens gebleven. De oorlog en zijn nasleep ten goede of ten kwade, (al naar het standpunt, waarop men zich plaatst), de onbetwisbare verdieping en verbreeding van het inzicht in het streven der Vlamingen naar het behoud van eigen aard, taal en beschaving, welke ermede gepaard gingen, het activisme, de beweging onder de Vlaamsche soldaten aan den IJzer, het verblijf, tijdens den oorlog, in Nederland en elders, van vele uitgeweken Vlamingen, brachten echter een grondige wijziging, niet alleen van het uitzicht maar ook van het wezen van den Vlaamschen strijd te weeg. De eensgezindheid maakte plaats voor tweedracht, of juister nog, voor splitsing.
Zoowel over het doel van den Vlaamschen strijd als over de middelen waren radicalen en gematigden het niet meer met elkander eens en steeds verder dreven zij van elkander af.
Thans heeten de eersten: Vlaamsche Nationalisen en de anderen, welke nog steeds het gros der Vlaamsche kiezers achter zich hebben: Vlaamsche Verbonders. Hun programma's en beginselverklaringen zijn zóó verschillend van aard, dat men, mijns inziens, terecht - hoezeer men het ook betreuren moge - op het bestaan van twee Vlaamsche bewegingen heeft kunnen wijzen. Vlaanderen treeds aldus iederen dag nader tot den driesprong, waar het tusschen twee wegen zal hebben te kiezen.
M.J. LIESENBORGHS.