Voor den eigen aard.
Een merkwaardig boekje ‘Aan het ontwakende Nederland een woord van liefde voor het Vaderland’ schreef Dr. P. Vrijlandt, de nieuw-benoemde rector van het gymnasium te Alkmaar, onder den titel Moederaarde.
Het is de uiting van een warm vaderlander, die ‘in den heiligen onloochenbaren band, die er is tusschen Moederaarde en Menschenkind’ vastheid en zekerheid vindt. Het komt op tegen de alleenheerschappij van het verstand dat ‘zonder meer .... kleurloos, reukeloos, smakeloos en gevoelloos’ wordt genoemd; het sluit zich aan bij die strooming in onzen tijd, die het bovenzinnelijke weer meer tot zijn recht wil laten komen. Het is een pleit voor de beteekenis van de geschiedenis, voor het belang van de taal: ‘Kind van Vader Begrip en Moeder Gevoel’. Het is een geestdriftige uiting van liefde voor Holland en voor de Nederlandsche taal.
Om deze en om andere redenen zouden we dit boekje (dat bij de firma L.J.C. Boucher in Den Haag is verschenen) in zéér vele handen wenschen. Men vindt er inderdaad uitdrukking gegeven aan gevoelens en opvattingen, die, wanneer ze algemeen in ons volk werden beseft en gehuldigd, de taak van ons Verbond in Nederland vrijwel zouden beperken tot de stambeweging, het wekken van belangstelling voor en steun geven aan de stamgenooten buiten Nederland.
Natuurlijk rijzen er bij de lezing bedenkingen. Als veel geestdriftigen houdt ook Dr. Vrijlandt met hetgeen op het oogenblik mogelijk is niet steeds voldoende rekening. Bang voor ‘aanstellerij’ als ons volk nu eenmaal is, versterkt een geschrift als dit helaas bij velen eer de neiging, om hetgeen wèl mogelijk is tot de ondoenlijke dingen te rekenen, dan omgekeerd, omdat de schrijver tusschen beide niet voldoende onderscheid maakt, ze te veel op één lijn stelt.
Inmiddels achten we de verschijning van dit geschrift, behoudens een bedenking, die we daartegen moeten maken, zeer gelukkig.
Het zijn de geestdriftigen, die ten slotte de stuwkracht leveren. Hoe lang zij ook schijnbaar in het ongelijk worden gesteld, ten langen laatste winnen zij ongetwijfeld het pleit, indien zij den moed hebben de vlam binnen in zich brandende te houden, ondanks alle pogingen, die verstandelijke nuchterheid doet, om haar te dooven.
Er zijn zinsneden, in dit boekje, die ons uit het hart zijn geschreven. Wij laten er hier enkele volgen.
Wij willen een nieuwen Vaderlandschen Geest onder de menschen brengen en verwachten alleen daaruit heil voor het benauwde Vaderland.
Wij willen een alomvattende Vaderlandsche Beweging.
Wij willen geen nieuwe staatkundige partij; maar wij willen de goede vaderlanders onder de verschillende partijen vereenigen.
Maar mocht in de Staatkunde het waarachtig Vaderlandsche zoek zijn, dan zullen wij met onzen invloed ook weten door te dringen tot de regeeringstafel.
Wij willen ons zelf zijn. Er is voor een Nederlander niets hoogers te bereiken dan op ende op Nederlander te zijn. Hiervoor moet men allereerst zuiver en fijn voelen wat Nederlandsch is, daarnaast ook begrijpen dat er voor enkeling en vaderland geen waarachtig heil is en geen waarachtig geluk mogelijk is, indien zij niet zichzelf zijn, onbesmet en onbelemmerd ...
Wij willen een nieuwe Nederlandsche kunst, bouwkunst, schilderkunst, letterkunde, muziek voortgekomen uit ons Nederlandsche wezen.
Wij willen een onderwijs gedrenkt in Nederlandschen geest.
Wij willen ons volk weer doen zingen in zijn eigen taal en zijn eigen wijzen, krachtens onzen aard en wezen en krachtens ons verleden ...
Vrijheid willen wij, en wij willen de vreugde der vrijheid in zooverre, dat wij geheel Nederlandsch zijn. Daarnaast willen wij sterke gebondenheid, tucht, zelfbeheersching, ondergeschiktheid. Een ieder wete zijn plaats en bedenke, dat men ook op een nederige plaats gelukkig kan zijn.
Versterking willen wij van de natuurlijke en van zelf sprekende Liefde, die ieder voor zijn Vaderland is ingeboren, versterking van het zelfbewustzijn en gevoel van eigenwaarde bij alle Nederlanders, van het bewustzijn en het begrip, dat wij als Nederlanders iets zijn en iets kunnen: een roemrijk volk dat een eervolle plaats in de rij der volken kan innemen, mits het uit zichzelf put, zijn Nederlandschen geest zuiver en krachtig houdt en niet verbastert.