Over Indische handelsbetrekkingen en bevoorrechting van Nationale Nijverheid.
Een tweetal dagbladberichten trokken onze aandacht.
Het eerste bericht bracht de mededeeling, dat de Regeering besloten zou hebben de tot dusverre aan de Ned.-Indische Kamer van Koophandel te New-York toegekende steun uit zuinigheidsoverwegingen in te trekken. Hetgeen tengevolge zou hebben, dat het bestaan van deze K.v.K. wordt bedreigd en dat de uitgifte zou moeten worden gestaakt van het door genoemd lichaam onder redactie van dr. Neil van Aken uitgegeven tijdschrift, Holland and her Colonies, hetwelk tot dusverre op uitnemende wijze heeft bijgedragen tot het verspreiden van meer kennis in Amerika van Ned.-Indië en haar volkeren.
In de oorlogsjaren, toen uit Middeneuropeesche landen niets, uit Holland weinig kon worden betrokken; deze landen, niet als tevoren, tot de vaste afnemers van Ned.-Indische uitvoerproducten konden worden gerekend en de Indische handel zocht deels naar gelegenheid zijn bestellingen elders te plaatsen, deels goederen ten behoeve van Indië te betrekken, wendde men zich tot Amerika en Australië.
Was, ten opzichte van Australië, de uitslag niet bijster groot, beter slaagden de pogingen in Amerika. Onze voortbrengselen als rubber, kinine, coprah en later olie had Amerika noodig en het zond zijn schepen om deze te halen. Omgekeerd legden wij verbindingen in tusschen Java en San Francisco; en toen bovendien, door de drooglegging van Amerika het gebruik van thee aldaar belangrijk toenam, was de weg voor onze theeplanters gebaand, om in Amerika de daar niet overbekende Javathee ter markt te brengen.
Wil echter het handelsverkeer tot grooten bloei komen, dan is het op de eerste plaats noodig, dat Indië, het Indische volksleven en de Indische voortbrengselen in de V. St. bekend en naar waarde geschat worden. Het is nu de groote verdienste geweest, zoowel van onze vertegenwoordigers in Amerika en van de aldaar gevestigde Nederlanders, als van de voornaamste mannen op handelsgebied in Indië, dat zij in vorige, zoo moeilijke jaren hebben gepoogd, Indië in ruimen kring in Amerika bekend te maken De oprichting van de Kamer van Koophandel in N.-York was het eerste gevolg van dit pogen; daarna volgde de uitgifte van een in zeer doelmatig kleed gestoken tijdschrift en geleidelijk heeft men sedert de handelsbetrekkingen tusschen beide landen zien toenemen. En met den handel het scheepvaartverkeer om niet te spreken van een zich uitbreidend bezoek van Amerikanen aan Indië.
Voegen we hieraan nog toe, dat het voor een groot deel te danken is geweest aan de krachtige inmenging van hoogergenoemde K.v.K. dat Nederland heeft kunnen deelnemen aan de Conferentie te Washington (aanvankelijk was ons land l.w. niet daartoe uitgenoodigd!) dan zal men het wel met ons betreuren, dat de Regeering heeft gemeend, de bijdrage te moeten intrekken en het met ons eens zijn, dat de gevolgen daarvan alleen kunnen worden voorkomen, indien thans belanghebbenden in Nederland en in Indië de handen ineen slaan. Want men moge bedenken, dat Indië - dus ook Nederland - handelsbetrekkingen met Amerika broodnoodig heeft voor den wederopbloei van handel, scheepvaart en landbouw. Een Indisch en een Nederlandsch belang van de eerste orde, ook omdat op onze plaats te midden der volken daardoor meer en beter licht valt.
Het heeft bij enkelen bevreemding gewekt, dat zoo dikwerf leveringen voor Indië werden en worden gegund aan buitenlandsche fabrieken of handelslichamen, terwijl dezelfde artikelen ook in Nederland vervaardigd worden of door Nederland zouden kunnen worden geleverd.
Het komt ons voor, dat zij, die den door de Regeering te dezen vaak gevolgden weg veroordeelen, zich niet steeds op het juiste standpunt stellen.
Wanneer de Nederlandsche Staat iets moet aanschaffen, is het logisch dat, wanneer dat ‘iets’ evengoed in eigen land als in het buitenland verkrijgbaar is, de aankoop in Nederland, dus bij Nederlandsche fabrieken of handelaren plaats heeft, mits men daarvoor bij de eigen nijverheid niet of althans weinig meer betaalt. Vooropgesteld - en zulks moge onderlijnd worden - dat het eigen fabrikaat even deugdzaam is als het buitenlandsche.
Indien Indië moet aanschaffen en het te koopen artikel kan in Indië worden vervaardigd of verkregen, dan geldt geheel dezelfde redeneering. Naar onze meening staat dan Nederland tegenover Indië bijna op hetzelfde plan als het buitenland.
Daar de Indische en de Nederlandsche geldmiddelen geheel gescheiden zijn, de Indische begrooting niets met de Hollandsche heeft uit te staan en een tekort op de eerste moet worden aangezuiverd door - althans uitsluitend drukt op - den Indischen belastingbetaler, bestaat er geen enkele reden om, wanneer men een levering van het buitenland even goed of beter, evenwel vrij belangrijk goedkooper kan verkrijgen dan van Nederland, deze hier te lande te doen uitvoeren. Zeker dus niet. wanneer de hoedanigheid van het buitenlandsche voortbrengsel beter is.
Hoewel nu bij aanschaffing van regeeringswege voor Indië de prijzen van binnenlandsche fabrikaten bij gelijke hoedanigheid reeds tot 15% hooger mogen zijn dan die van het buitenland, is het zeer goed denkbaar, dat toch aan buitenlandsch fabrikaat de voorkeur wordt gegeven indien dit aanzienlijk goedkooper blijkt te zijn en wel ook, en vooral, in het belang van den Indischen belastingbetaler.
Dit verklaart, waarom - en o.i. terecht - nog zoo dikwijls bij het buitenland artikelen worden besteld, welke ook in Nederland zijn te verkrijgen.
W.A.T.H.